“En verder beschouwt een monnik dit lichaam, zoals hij zou kijken naar een lijk dat op een knekelveld is weggeworpen, één dag dood, twee dagen dood of drie dagen dood; opgezwollen, donkerblauw geworden, in staat van ontbinding; en hij overdenkt: “Dit lichaam van mij wacht hetzelfde lot, het zal net zo worden, het kan dat lot niet ontlopen.”
Andre Baets
Salla-Sutta, ‘de doorn’ een meditatie over de dood
Toen de Boeddha het uiteindelijke nibbana was binnengegaan, weenden sommige monniken (bij wie de hartstochten nog niet waren verdwenen) met opgeheven armen. Zij vielen als geveld neer en rolden heen en weer, weeklagend: “Al te snel is de Verhevene heengegaan, al te snel is het Licht uit de wereld verdwenen!”
Doodgaan, sterven
Wat is voor de doorsnee mens de grootste verandering, de meest definitieve verandering in zijn/haar leven? Doodgaan, sterven. Als we over een grote en ingrijpende verandering in ons leven kunnen spreken, dan is het toch wel de overgang van leven naar dood. Maar dit onderwerp komt in het rijtje van bij meditatie gebruikte aandacht objecten (geluiden, gedachten, lichamelijke gevoelens en emoties) zelden voor.
‘Ik keur alles af’
“Een monnik wiens geest zo bevrijd is, Aggivessana, stemt met niemand in, heeft met niemand een verschil van mening. Hij gebruikt de taal die men in de wereld spreekt zonder zich eraan te hechten.”
Evam me sutam, aldus heb ik gehoord…
In een mooie maanbeschenen nacht komt een aantal oudere leerlingen van de Boeddha in een damarbos bijeen en zij bespreken de vraag aan welk soort monnik het bos zijn luister zou kunnen ontlenen.
Na een leven als mens kan men op grond van goede daden wedergeboren worden in een hemel en is men per definitie een ‘godheid’.
In de Pali-Canon komen godheden (devata) regelmatig aan het woord. We zouden ze ook kunnen aanduiden als ‘hemelse wezens’. Het zijn geen wezens die van alle eeuwigheid in een hemel wonen. Ze zijn er ooit door vroegere verdiensten in terechtgekomen en zullen er ook weer uitvallen als hun verdiensten uitgeput zijn.
‘De Dhamma en de discipline door mij onderwezen en uiteengezet, zijn na mijn heengaan jullie leraar’
In het boeddhisme wordt de duivel Mara beschouwd als de personificatie van de Dood. Vaak wordt hij de Boze of de Verleider genoemd.
Evam me sutam, aldus heb ik gehoord…
“Welnu, bij een monnik is de passie voor, het verlangen naar, de dorst naar, de brandende hartstocht voor, de begeerte naar geneugten, het [eigen] lichaam en de lichamen [van andere mensen] niet verdwenen.
En verder, na believen zijn buik volgegeten te hebben geeft hij zich steeds over aan het genot van het liggen, van het van de ene naar de andere zij draaien en van loomheid.
Ananda (deel 2)
Buiten dat hij gedurende 25 jaar de persoonlijke verzorgen van de Boeddha was, is Ananda vooral bekend voor zijn fenomenaal geheugen, wat hem in staat stelde om, tijdens het eerste concilie, alle leringen van de Verhevene te reciteren.
Karma kan ook in een later leven tot rijping komen
De Boeddha nuanceert de uiteenzetting over karma in het vorige sutta (2) en stelt nu dat karma uit dit leven niet altijd direct in het volgende leven gevolgen hoeft te hebben, maar ook pas in een later leven tot rijping kan komen. Daarom kunnen mensen die nu slecht leven in een hemelse wereld terechtkomen en die goed leven in de hel.
De Boeddha en zijn sangha (1)
De Boeddha moest naast een spiritueel leraar ook een goede wereldse organisator zijn. Als zoon van een raja was Siddhattha in een huis opgegroeid waarin politieke en juridische kwesties de dagelijkse gespreksstof vormden. Hoewel zijn denken vooral om filosofisch-religieuze thema’s draaide, bezat hij door zijn opvoeding toch meer juridische kennis dan de andere leiders van scholen in zijn tijd.
André – De pleisterplaatsen
“Wonderlijk, vriend, buitengewoon, vriend, zoals door een geleerde leerling, die de Leer van de Leraar goed begrijpt, die diepe vragen punt voor punt gesteld werden. Het is een groot voorrecht voor de medebroeders om de eerwaarde Sariputta te zien, om hem te vereren.”