Kan de leer van de Boeddha ons helpen bij geestesziekten? Enerzijds heeft de Boeddha meerdere malen benadrukt dat zijn leer er niet een is van deze wereld. Hij had zelf alle banden met de wereld verbroken voordat hij aan zijn verlossingsweg begon. Dit was niet omdat hij een trauma had, maar omdat hij niet meer afgeleid wilde worden door alledaagse problemen. Zijn belangrijkste leerlingen waren daarom allemaal monniken en later nonnen. Aan de andere kant wordt de Boeddha ook wel eens de grote heelmeester genoemd en hebben de laatste decennia psychotherapeuten zich laten inspireren door met name de boeddhistische meditatievormen, vooral in de Verenigde Staten. Je zou je kunnen afvragen of dit geen oneigenlijk gebruik is, of niet meditatie wordt gereduceerd tot een trucje om tot rust te komen. Uiteindelijk is een psychotherapie erop gericht om mensen op een gezonde manier te laten functioneren in het alledaagse leven, terwijl de boeddhistische verlossingsweg dit alledaagse leven juist zoveel mogelijk achter zich wil laten. In boeddhistische teksten worden wereldse mensen soms bālāḥ genoemd, sukkels. Natuurlijk, alles wat helpt om leed te verzachten en mensen te genezen is welkom, maar mag je dat dan wel boeddhisme noemen?
De helaas te vroeg overleden prof. dr. Ria Kloppenborg was een van de eersten in Nederland die onderzoek verrichtten naar het boeddhisme als hulpbron bij psychotherapie. Dit onderzoek leidde tot de publicatie in 2005 van de bundel Boeddhisme en psychotherapie: theoretische en praktische verkenningen. Daarnaast richtte zij een werkgroep op met een titel “Psychotherapie en boeddhisme”, met het doel om psychotherapeuten en kenners van het boeddhisme kennis en ervaringen uit te laten wisselen. De werkgroep werd een stichting en organiseerde afgelopen jaren meer dan 30 bijeenkomsten. Daarmee ziet de stichting haar doel om een ontwikkeling van kruisbestuiving in gang te zetten bereikt en heft zichzelf op. Als afsluiting is er nu een tweede bundel verschenen met de titel De Therapeut en de Boeddha: een doorgaande dialoog.
Het boek begint met een hoofdstuk waarin de geschiedenis van de Stichting kort wordt uiteengezet. Vervolgens geeft Paul van der Velde een overzicht van de relatie tussen boeddhisme en psychotherapie in internationaal verband. Het derde hoofdstuk gaat over de leer van Tarab Tulku (1934 – 2004): Unity in Duality. Wie zich nu afvraagt waar de dialoog is gebleven, komt in de volgende hoofdstukken ruim aan zijn trekken. Er volgt een dialoog over de boeddhistische invloeden in de Nederlandse geestelijke gezondheidszorg. Vervolgens bespreken twee deskundigen met elkaar hun eigen ervaringen met zowel het boeddhisme als de psychotherapie.
Edel Maex is een Antwerps psychiater die in binnen- en buitenland beroemd is vanwege zijn mindfulness-opleidingen. Hij wordt in het zesde hoofdstuk ondervraagd. In hoofdstuk zeven komt de boeddhistische leraar en psycholoog Han de Wit aan het woord, die een duidelijk onderscheid wil maken tussen therapie en spiritualiteit. Na een korte reflectie over de relatie tussen boeddhisme en psychotherapie wordt het boek afgesloten met een herdruk van de rede die Ria Kloppenborg in 1989 hield bij de aanvaarding van haar ambt als hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Utrecht.
Een bonte verzameling
Het boek is een bonte verzameling van uiteenlopende teksten geworden. Paul van der Velde is het opvallendste buitenbeentje omdat hij voornamelijk vertelt wat boeddhisten in Azië allemaal doen rondom geneeskunde, maar nauwelijks waarom. Het volgende hoofdstuk van Robert Keurntjes is nogal technisch en zet voornamelijk de visie van Tarab Tulku uiteen. Daar komt dan ook de term “zelfreferentie” uit de titel vandaan, maar Keurntjes legt niet uit wat hij ermee bedoelt. Tarab Tulku heeft vele cursussen in boeddhistische psychologie gegeven in het Westen, waarbij hij vaak werkte met dromen. Persoonlijke problemen zijn in zijn woorden te wijten aan negatieve zelfreferentie. Deze moet ofwel in een positieve worden veranderd ofwel worden opgelost in openheid. Keurntjes noemt ook de therapeutische methode van Amerikaanse non Tsultrim Allione, die gebaseerd is op de Tibetaanse Chöd-meditatie.
Het vierde hoofdstuk gaat over de vraag of verhouding tussen leerling en leraar in het boeddhisme verschilt van de therapeut-cliëntrelatie. Dit leest ook niet echt lekker weg. Hoewel het gesprek in een tuin plaatsvindt, staat het vol met opsommingen en namen. Toch kan de lezer er behartenswaardige opmerkingen in vinden en de gesprekspartners spreken uit ervaring.
Bij het gesprek met Edel Maex worden nogal wat verwachtingen gewekt, die vervolgens direct de kop in worden gedrukt. In de inleiding tot het gesprek wordt aangekondigd:
Zoals zal blijken uit de weerslag van het interview heeft Edel Maex een evenwichtig oordeel over de ontwikkelingen in en rond mijn vonnis. Hij heeft oog zowel voor de mogelijkheden als voor de beperkingen. Heel opvallend: hij belichaamt wat hij leert en zijn antwoorden op de vragen komen tot stand in het nu.
De eerste vraag luidt: Wat heeft het Boeddhisme in het kader van therapieën bereikt? Welk proces heeft zich voltrokken?
Het antwoord van Maex is: Het beginnen (in 1986/87) met mediteren bij Ton Lathouwers heeft me erg veranderd….
Met andere woorden: Maex krijgt een vraag over het boeddhisme en begint over zichzelf en dan ook nog over een moment 35 jaar geleden. Hoezo belichaming van mindfulness in het nu?
Therapie en nirvāņa
Han de Wit gaat in op zijn onderscheid tussen therapie en het streven naar verlossing. Er is veel voor te zeggen om dit onderscheid te handhaven, maar De Wit is door de jaren milder en wijzer geworden en wijst meerdere keren op de overgangsgebieden en onzekerheden. Dit is een goede benadering voor een geslaagde dialoog, maar helaas gaan zijn gesprekspartners niet op deze misschien wel principiële vaagheden in. Het is echter een zinvol gesprek, waarvan de weergave prettig leest.
De afsluitende tekst van Kloppenborg gaat over de kwaliteiten van de Boeddha als leraar en ze is na al die jaren nog steeds de moeite van het lezen waard.
Het onderwerp is zonder meer actueel. Nog onlangs kwamen er weer berichten in het nieuws over dramatisch verlopen retraites. Dat steevast werd gesproken over “retreats”, toont al aan dat het gaat over import uit de Verenigde Staten, de grootste bananenrepubliek ter wereld. Terloops werd in de kranten ook weer even vermeld dat meditatie ook heel gevaarlijk is. Oud nieuws en we weten inmiddels ook wel dat godsdienstwaanzin echt niet voor het eerst opkwam na de invoering van het boeddhisme in het Westen. Het is jammer dat hier over dit soort dit misbruik en schadelijke therapieën, de psychische kwakzalverij, niet wordt gesproken.
Een onvolledige dialoog
Wat me na het lezen van het boek vooral bij is gebleven zijn de leemtes, de tegenstellingen en de onzekerheden. Dit niet omdat ze uitgebreid worden besproken. Integendeel, het is een parade van heren met autoriteit, mannen die het allemaal wel weten. Deze heren zeggen allemaal wat anders, maar ze doen alsof ze het roerend met elkaar eens zijn. Het zijn heren die niet weten wat ze niet weten, al moet misschien voor Han de Wit een uitzondering worden gemaakt.
Een echte dialoog is geen vraaggesprek tussen een onwetende vragensteller en een alwetende deskundige. Een dialoog behoort te worden gevoerd doormiddel van vragen en wedervragen. Die vragen en wedervragen heb ik gemist.
Een belangrijke leemte is het gebrek aan kennis bij de heren. Ze hebben allemaal hun kennis uit de Verenigde Staten, waar ook de mindfulnesshype is ontstaan en ze hebben nooit iets bijgelezen. Als Maex de psychotherapie bijvoorbeeld laat beginnen bij Freud, laat hij zien dat hij nooit heeft gehoord van de therapieën bij de oude Grieken, zoals ontwikkeld door de Stoïcijnen en de Epicurici, en alles wat daarna is gebeurd. Het begrip “therapie” is zelfs door de Grieken bedacht. Bovendien heeft niemand blijkbaar ooit iets gelezen over de continentale traditie, zoals die is beschreven door mensen als Erwin Strauss, Binswanger, Jaspers, Maldiney, Lacan, om er maar een paar te noemen. Er is ook niemand die oog heeft voor het verschil in de historische situatie tussen de tijd van de Boeddha en nu. Het boek blijft met andere woorden een beetje aan het oppervlak hangen omdat een filosofisch kader ontbreekt.
Niettemin is het onderwerp belangrijk genoeg om in bredere kringen te worden besproken en daar levert het boek een belangrijke bijdrage aan.
Laat de dialoog vooral doorgaan!
G.J. Smeets zegt
Eric,
“Laat de dialoog vooral doorgaan!”
Tja.
Fact check 1: meta-analyse van studies naar effectiviteit van psychotherapie in westerse landen laten zien dat één derde van de therapeutisch bedoelde interventies (enige) verbetering bij de ‘client’ oplevert, één derde geen verbetering en geen verslechtering, en één derde (enige) verslechtering. Therapie is schieten met hagel en er het beste van hopen.
Fact check 2: meta-analyse van studies naar effectiviteit van meditatie op het welzijn van meditators bestaan niet, om te beginnen doordat geen enkel meditatie-instituut inzicht heeft/geeft in de effecten van mediteren op de mentale huishouding van meditators.
Het gebrek aan historische kennis bij therapeuten en meditatieleraren, je wijst daar fijntjes op in de boekbespreking, zou wel iets zijn voor therapeuten en meditatieleraren.