Kuah-Pearce Khun Eng (1958) is hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Hong Kong en publiceerde in 2009 het boek State, Society and Religious Engineering. Towards a Reformist Buddhism in Singapore. Dit artikel geeft een indruk van het boek.
De staat Singapore bestaat uit 63 eilanden met Singapore als hoofdeiland. In 1819 vestigde het Verenigd Koninkrijk een handelspost op dit zuidpunt van het schiereiland Malakka, naar bleek een zeer strategische plek. In 1824 werd het onderdeel van het Britse Rijk en in de Tweede Wereldoorlog werd het bezet door Japan. Rond 1819 telde de stad 1000 inwoners, in 1860 80.000 inwoners en in 2020 6,2 miljoen inwoners.
In 2020 was 75,9% van de bevolking Chinees, 15,0% Maleier, 7,5% Indiaas en had 1,6% een andere afkomst. De verdeling over de religies was: boeddhisme 31,1%, geen religie 20,0%, christendom 18,9%, islam 15,6%, taoïsme 8,8%, hindoeïsme 5,0% en overige religies 0,6%.
Singapore kreeg in 1959 zelfbestuur met uitzondering van buitenlands beleid en defensie. Premier Lee Kuan Yew (1923-2015) zocht aansluiting bij Maleisië en in 1962 werd er een referendum gehouden. In 1963 werd Singapore weliswaar deel van de Maleisische Federatie, maar werd er in 1965 weer uit gezet en verklaarde zich vervolgens onafhankelijk. Een reden voor de uitsluiting was de gewelddadige botsing tussen Maleiers en Chinezen in Singapore in 1964. Er bestonden echter al langer politieke spanningen tussen de in Singapore dominante People’s Action Party (PAP) en de in Maleisië heersende United Malays National Organisation (UNMO).
Sinds de onafhankelijkheid van 1965 bepaalt de regerende PAP de politiek van de parlementaire republiek Singapore. De president wordt direct gekozen, het parlement via een districtensysteem. Sinds 2017 is Halimah Yacob president. Minister-president Lee Hsien Loong, Lee’s oudste zoon, is sinds 2004 vijfmaal gekozen als regeringsleider.
Het CMIO-BDIHC-model
De Singaporese staat probeerde sinds 1965 bewust om de multi-etnische bevolking om te vormen tot een moderne natie. De westers opgeleide elite van premier Lee wilde daarom de traditionele banden met de landen van oorsprong verbreken. Weliswaar kan een religie het nationalisme bevorderen, maar ze kan ook een splijtzwam zijn. De overheid beïnvloedt alle aspecten van het leven en rechtvaardigt het censureren van politieke, raciale en religieuze uitingen en van homoseksualiteit onder het motto van het beschermen van de multi-raciale harmonie. Hierop is kritiek in Singapore en daarbuiten, zie de rapportages van Human Rights Watch en Reporters Without Frontiers.
Bij dit streven naar harmonie gebruikt de regering het etnisch-religieuze CMIO-BDIHC model. De staat erkent de vier etnische categorieën ‘Chinees, Maleisisch, Indiaas en de anderen’, de laatste zijn de etnische groepen die niet tot de eerste vier behoren. Alle burgers zijn wettelijk verplicht om hun raciale achtergrond te specificeren. Kinderen uit interetnische huwelijken moeten aangeven tot welke groep zij behoren.
Het verband tussen taal en etniciteit is officieel als volgt: ‘de moedertaal voor de Chinezen is het Mandarijn, voor de Maleiers is dit het Maleis, voor de Indiërs is het Tamil en voor de anderen is het Engels.’
De erkende religies zijn: het boeddhisme, het daoïsme, de islam en het christendom. ‘De staat beschouwt iedere etnische groep als nauw verbonden met een religie in een multi-raciaal en multi-religieus Singapore. De staat Singapore heeft de mogelijkheid om religieuze verandering te sturen door sterke bureaucratische en wettelijke controle en door het gebruik van de wetgevende macht.’
Kuah-Pearce noemt enkele bezwaren tegen deze indelingen. De relatie tussen ras en religie wekt bijvoorbeeld onterecht de indruk dat alle Chinezen boeddhist zijn. Ook bij andere etnische groepen is de relatie met een specifieke religie gecompliceerder dan het model suggereert. De raciale status is uitsluitend gebaseerd op de afkomst via de mannelijke lijn. Een etnische groep bestaat in de praktijk uit diverse groepen, bijvoorbeeld op basis van dialect of regio. Christenen passen niet in dit CMIO-BDIHC model, onder andere omdat er aanhangers zijn uit alle etnische groepen. Het construeren van nauwe verbanden tussen etniciteit, taal en religie kan verdeeldheid veroorzaken, aldus Kuah-Pearce. De strijd tussen loyaliteit aan de etnische identiteit en aan de nationale identiteit duurt voort, zie bladzijde 135.
Harmonie
De staat is seculier en religieus neutraal. De vrijheid van godsdienst is verankerd in de grondwet. Gelovigen kunnen ook ‘familieleden, vrienden en collega’s aanmoedigen om zich aan te sluiten, zonder hen onder druk te zetten of te dwingen. De scheidslijn tussen overtuigen en onder druk zetten is erg dun.’ Religieuze leiders en de staat zijn het erover eens dat de sleutel tot vreedzame etnische relaties in de stadstaat en in de regio een politiek van niet-bekering is en van het respectvol omgaan met elkaars overtuigingen.
Om de harmonie tussen de verschillende groepen te bevorderen of om in te grijpen als deze wordt bedreigd, heeft de staat allerlei machtsmiddelen. Een daarvan is de Maintenance of Religious Harmony Act uit 1992. Het is bijvoorbeeld strafbaar om ’gevoelens van vijandigheid, van haat, van kwade bedoelingen of van vijandigheid tussen verschillende religieuze groepen’ te veroorzaken. Kuah-Pearce beschrijft hoe de staat actief ingreep bij ‘agressieve bekeringen door verschillende religieuze groepen’ en ‘agressieve evangelisatie’ door sommige protestantse kerken en protestantse organisaties.
De leiders van de belangrijkste religieuze groeperingen maken deel uit van de Presidential Council for Religious Harmony. Deze raad rapporteert en adviseert over zaken rond de handhaving van de religieuze harmonie. Tot de wettelijke taak van de raad behoort ook het doen van aanbevelingen met betrekking tot ‘restraining orders against any leader or member of any religious group or institution who incite inter-religious strife or who conduct political or subversive activities under the pretext of propagating or practicing any religious belief’.
Dorpstempels
De dorpstempel speelde een belangrijke rol voor de eerste Chinese migranten in Singapore. De meesten van hen waren nauw betrokken bij het religieuze leven dat zich er afspeelde. Hij voorzag in hun persoonlijke religieuze behoefte en in de steun van de aanbeden goden en godheden. In de tempel leefden de leden van de sangha. Door diverse maatregelen van de overheid ontstond een scheiding tussen de tempel als religieuze instelling en de sangha, waarvan de monniken en nonnen deel uitmaken. Kuah-Pearce beschrijft de maatregelen in hoofdstuk drie Bureaucratising the Temple and the Sangha.
De tempel is een openbare instelling en verantwoordelijk voor zijn activiteiten. Zij moeten zich registreren als religieuze organisaties en worden gecontroleerd door het Ministry of Culture and Home Affairs. Het gedrag van de nonnen en monniken valt onder de bepalingen ‘in het reglement van de Sangha Council.’ Een tempel moet bovendien beschikken over een reglement waarin zijn doelstellingen zijn vastgelegd en over een managementcomité hebben voor de tempelactiviteiten.
De tempel is verdeeld in twee functionele onderdelen: een deel dat zich met religieuze zaken en een deel dat zich met seculiere zaken bezighoudt, onder andere de tempeladministratie. De tempel wordt bestuurd door een uitvoerend comité dat de hoogste autoriteit en de beleidsmaker is. De voorzitter hiervan kan formeel zelfstandig beslissingen nemen en activiteiten ontplooien, maar zal dit zelden doen zonder het comité te raadplegen. In de meeste tempels is de voorzitter een geslaagde zakenman en in sommige gevallen de monnik zelf. De invloed van de overheid gaat nog verder, bij het aanvragen van een vergunning voor het uitgeven van een nieuwsbrief en tempelpublicaties moet bijvoorbeeld voldaan worden aan de Newpaper and Printing Presses Act uit 1974, zie bladzijde 99.
De tempels reorganiseerden zich niet alleen door overheidsbeleid, maar ook onder invloed van de veranderde behoeftes van de leken. Anders dan shenistische tempels (tempels van het Chinese volksgeloof) hebben boeddhistische tempels een programma van religieuze en sociale activiteiten, waaronder de studie van boeddhistische teksten, sportbeoefening en ontspanning. Sinds eind 1980 is er bovendien een groeiende vraag naar dharmalessen. De auteur ziet een verschuiving richting een religieuze zuiverheid, gebaseerd op religieuze geschriften.
Ruimtelijke ordening
In Singapore is land schaars en daarom is ruimtelijke ordening belangrijk. De overheid ontwikkelde een masterplan om het landgebruik te reguleren. Tempels, kerken en moskeeën vallen hier ook onder, tenzij ze van culturele waarde zijn. De instellingen kunnen een aanvraag doen voor alternatieve plekken, maar het een op een vervangen van een tempel of kerk is niet haalbaar. Maleiers hebben een speciale positie in de grondwet omdat ze de oorspronkelijke bewoners van de stadstaat zijn.
Welzijn
In hoofdstuk vijf Buddhist Welfare and Charity beschrijft Kuah-Pearce de rol van de tempels. Door ruimtelijke ordening werden religieuze instellingen gespreid over het land en kleine geïsoleerde tempels werden grote religieuze complexen. Het overheidsideaal is een multi-functioneel tempelcomplex dat religieuze, maar ook sociale en recreatieve activiteiten aanbiedt.
De staat heeft bewust religieuze instellingen aangemoedigd om een actieve rol te spelen in het verstrekken van welzijnsfaciliteiten. De regering van Singapore onderschrijft niet de theorie van de verzorgingsstaat, maar biedt alleen hulp in noodsituaties. Ze investeert in onderwijs en opleiding, huisvesting, openbare werken en in andere zaken die bevorderlijk zijn voor de gehele samenleving.
Al sinds het ontstaan nam de boeddhistische sangha het op zich welzijn en liefdadigheid te bieden aan kwetsbare groepen en de staat en het brede publiek erkenden dit. Van de jaren 1950 tot begin jaren 1970 waren tempels en de sangha betrokken bij noodhulp bij natuurrampen door het inzamelen van geld, voedsel, kleding en huisvesting. In de jaren 1980 moedigde de overheid instellingen en groepen aan om de minder bevoordeelden in de samenleving te ondersteunen.
Sinds de jaren 1990 formaliseerden veel boeddhistische organisaties hun rol als behoeder van het welzijn. Zij bieden hun diensten aan volwassenen en kinderen met verschillende etnische en sociale achtergronden. De auteur vermeldt dat er nu een zestigtal van actief zijn. Zij ontplooien drie soorten activiteiten.
1. Er zijn gemeenschapshuizen en -centra die huisvesting en zorgfaciliteiten bieden aan ouderen en behoeftigen. Dit zijn bijvoorbeeld bejaardenhuizen, tehuizen voor zieke en behoeftige ouderen en inloopcentra voor herstelde en herstellende verslaafden.
2. Er zijn gezondheidscentra als dialysecentra en activiteitencentra voor geestelijk gehandicapten. Sommige hiervan geven advies en verstrekken revalidatie en fysiotherapie aan onder andere chronisch zieken.
3. Er zijn opvoedkundige organisaties voor het algemene publiek, zoals bijvoorbeeld kinderopvang en studentenopvang in wooncomplexen.
In de samenvatting van dit hoofdstuk vermeldt de auteur dat de religieuze instellingen en de staat, door middel van een strategisch partnerschap samen zorgdragen voor het welzijn van de zwakkeren van de samenleving, ieder met zijn eigen agenda.
De laatste jaren hebben sommige vermogende boeddhistische organisaties hun grenzen verlegd en welzijns- en liefdadigheidsactiviteiten geformaliseerd in bijvoorbeeld Thailand, Sri Lanka, Nepal en Myanmar.
Buddhist Free Clinic
De shan-tang (benevolence hall) was een zeer belangrijke voorziening voor de vroege Chinese migranten, die hun kennis van de traditionele Chinese geneeskunde en het gezondheidssysteem meenamen naar Singapore. De shan-tang was een kliniek waar erkende Chinese artsen, waaronder monniken, patiënten behandelden met traditionele medicijnen. In de beginjaren waren dit vooral de zeer armen. De behandelaars kregen geen salaris maar kleine donaties. Sommige van deze ‘benevolence halls’ verdwenen met de kleine tempels door stads- en dorpsvernieuwingsplannen. Andere verdwenen door concurrentie van andere medische voorzieningen of door het afnemen van de vraag. Tegenwoordig zijn de meeste mensen in staat hun medische verzorging zelf te betalen.
Een andere reden voor het verdwijnen is de opkomst van de moderne Buddhist Free Clinic, die in 1969 voor het eerst werd opgericht. Deze moderne klinieken behandelen hun patiënten ook met Chinese geneeskunde. Als non-profit organisaties zijn de klinieken afhankelijk van donaties, ze profiteren van belastingvoordelen onder de Charities Act van 1982. Sinds 1997 is de Buddhist Free Clinic lid van de Health Endowment Fund van het Ministery of Health en ze ontvangt grote subsidies van de regering. De organisatie heeft nu vijf klinieken en een revalidatiecentrum en er is een grote vraag naar hun diensten. ‘Vanaf de oprichting tot vandaag, heeft het 12 miljoen patiënten behandeld. Patiënten gaan erheen voor een acupunctuurbehandeling of voor een traditioneel Chinese medische behandeling.’
Shen
De Encyclopaedia Brittanica beschrijft ‘religieus syncretisme’ als volgt: ‘de samensmelting van diverse religieuze overtuigingen en praktijken.’ Het eerste aandachtspunt van het boek van Kuah-Pearce is het ontstaan van het Chinese religieuze syncretisme in de vroege Britse koloniale tijd, de ontwikkeling ervan en de recentere uitdagingen door reformistische boeddhisten.
In de 19de en begin 20ste eeuw trokken Chinezen van de twee provincies Guandong en Fujian in het zuiden van China naar Singapore. Met name de vrouwen reconstrueerden bepaalde goden en rituelen, met de bedoeling de vertrouwde en bekende religieuze omgeving van hun herkomstdorpen te herscheppen. Tegelijkertijd werden nieuwe aspecten, goden en godheden hieraan toegevoegd, om te voorzien in de behoeften van de migranten. De auteur noemt dit ‘shen’, afkomstig van ‘bai shen’ (‘praying to the deities and gods’) dat Chinezen in Singapore nog steeds gebruiken voor het aanbidden van hun goden en godheden.
De religieuze ideologie van het shenisme is een mengsel van daoïstische opvattingen over yin en yang en over de vijf elementen vuur, water, aarde, hout en metaal, gecombineerd van boeddhistische opvattingen over karma, dood en hergeboorte en een keuze uit de verschillende confucianistische waarden. Ook worden allerlei goden uit de Chinese volksgodsdienst aanbeden. ‘Like the villagers of rural China, migrants to Singapore were attracted to the functional aspects of Buddhism. They were interested in the esoteric, the magical and divine aspects of Buddhism, mixed with Daoist/Shenist practices,’ bladzijde 29. In de begintijd van de migratie werden de goden aanbeden door individuele gelovigen in tempels van hun clan of dialect. Gemeenschappelijke religieuze bijeenkomsten waren gericht op het welzijn van de gemeenschap. Dit droeg bij aan de vorming van de Chinese gemeenschap als een maatschappelijk eenheid met een eigen karakter ten opzichte van andere etnische groepen. Daarbij herinnerde het de Chinese migranten aan de band met hun dorpen van oorsprong. Voorouderverering en religieuze vieringen in het festivalseizoen waren belangrijk. Ver weg van hun dorp werd het uitvoeren van rituelen rond de dood cruciaal voor de meeste migranten. ‘De vrees dat de zielen van de doden zouden blijven rondzwerven was onacceptabel. Daarom werd het herscheppen van rituelen voor de doden een essentieel onderdeel van de migrantengemeenschap. Dorpsmonniken en priesters werden hiervoor ingezet.’
De positie in de shenistische hiërarchie van alle wezens, goden, godheden, voorouders en geesten hangt af van de volgende criteria: ‘goede deugden als in het confucianistische ideaal, bovennatuurlijke krachten, de bepaalde rollen die zij spelen en hun populariteit.’ Bovenaan staat Tian-Gong, gepersonifieerd in de vorm van de almachtige Yu-Huang-Da-Di (‘Jade Emperor’). Hierna volgen alle boeddhistische godheden, bijvoorbeeld Sakyamuni Boeddha, Amitabha Boeddha en Guan Yin. Hierna volgen onder andere Tian-Hou (‘Heavenly Empress’), Kong-Zi (Confucius) en daarna lokale goden en godheden en de mindere godheden. Zij verblijven allen in de hemel. Sommige goden hebben onder groepen migranten een hogere status dan onder andere groepen, de verschillende belangrijke dialect-groepen bijvoorbeeld hebben zo hun eigen favoriete en aanbeden godheden. Ook op het niveau van de clans bestaan er verschillen.
In de wereld van de geesten bestaat ook een hiërarchie, met aan de top de beschermgod van de onderwereld Yan-Lo-Wang, gevolgd door zijn ondergeschikten en verschillende mindere geesten. Onderaan de hiërarchie bevinden zich de ‘rondzwervende eenzame en hongerige geesten.’
Tot 1990 waren de shenistische rituelen de meest belangrijke religieuze praktijken in de Chinese gemeenschap. ‘The collection of ritual practices included worshipping all the various gods, goddesses and deities; animism; supernaturalism; divination; fortune-telling; astrology; magic and exorcism. Legends, mythologies and folklore were all intermeshed to form part of the orthodox religious tenet.’ Jongere Chinezen willen deze religieuze praktijk rationaliseren en relevanter maken voor hun eigen, moderne religieuze behoeftes. Zij vinden dat het ritualisme uit bijgelovige, betekenisloze praktijken bestaat en worden aangesproken door het boeddhistisch reformisme.