Is het boeddhisme een religie, een levensweg of een filosofie? Als je deze vraag aan meerdere mensen stelt krijg je geheid verschillende antwoorden en voor elk antwoord valt wel iets te zeggen. De drie begrippen zelf verschillen echter duidelijk van elkaar. Het christendom is een religie, de Stoa is een levensweg en het empirisme is een filosofie. Dat het boeddhisme toch met al deze drie begrippen in verband wordt gebracht, komt doordat er binnen het boeddhisme zowel religies, levenswegen als filosofieën zijn ontstaan. De aanhangers hiervan hebben echter de neiging om over zichzelf te spreken als aanhangers van HET boeddhisme. Dit is ondanks het feit dat ze elk van het boeddhisme een totaal verschillende voorstelling hebben en dat vaak niet eens van elkaar weten. Hoe je over het boeddhisme denkt hangt bovendien af van hoe je er naar kijkt. Kijk je naar het gedrag van het merendeel van de boeddhisten, dan kun je niet anders dan concluderen dat het boeddhisme een religie is. Kijk je naar de manier van leven van de meest gerespecteerde monniken, dan blijkt het een levensweg te zijn. Kijk je naar de boodschap van de historische Boeddha dan zie je duidelijk een filosofie, waar zelfs westerse filosofische opvattingen in zijn terug te vinden.
De Lotussoetra
Het boeddhisme is begonnen als een levensweg, in de zin van een leer die tot doel heeft om iets moois van het leven te maken. Het heeft vervolgens een filosofie ontwikkeld om deze praktijk nader uit te leggen en te rechtvaardigen. Het werd echter pas een religie toen er een bepaalde soetra tot stand kwam, die vooral in China en Japan een van de meest invloedrijke boeddhistische teksten zou worden, namelijk de Lotussoetra.
Het is niet bekend wanneer de tekst precies is geschreven. Men neemt aan dat het oudste deel omstreeks het begin van onze jaartelling moet zijn ontstaan. Dit bestaat uit de hoofdstukken twee tot en met negen. Hierin wordt verkondigd dat er geen verschillende wegen zijn in het boeddhisme: er is maar één weg. Er is dus geen onderscheid tussen theravāda en mahāyāna. De splitsing tussen beide, die in de Lotussoetra wordt ontkend, is omstreeks de eerste eeuw voor het begin van onze jaartelling ontstaan doordat sommige boeddhisten het nirvāṇa niet langer als einddoel zagen. Zij wilden bodhisattva worden, dat wil zeggen iemand die op weg is naar het boeddhaschap. Daarvoor moest je wel duizenden levens lang afzien, maar dat doen bodhisattva’s graag omdat ze als boeddha vele wezens naar de verlossing kunnen helpen.
Eeuwenlang leefde beide groepen overigens zonder veel problemen naast elkaar, vaak in het zelfde klooster. In tegenstelling tot wat de Lotussoetra ons wil laten geloven was de mahāyāna-beweging tot aan de zesde eeuw in India niet erg belangrijk of talrijk. De theravādins, die al tevreden zijn met het nirvāṇa, worden in de Lotussoetra uitgemaakt voor watjes en egoïsten, maar zo scherp waren de tegenstellingen dus niet altijd. De Lotussoetra moet daarbij wel uitgaan van de hindoeïstische opvatting van wedergeboorte, dat wil zeggen dat er continuïteit is van een zelf, en van karma als een soort spiritueel kapitaal dat dit zelf kan opsparen.
Drie soorten boeddhisten
Een bodhisattva wordt volgens de Lotussoetra een boeddha door in zijn laatste wedergeboorte op eigen houtje de boeddhistische leer te ontdekken. Dit kan blijkbaar niet vanwege zijn inzicht, maar uitsluitend op grond van zijn opgespaard karma. Dit valt overigens niet te rijmen met de uitspraak in de Lotussoetra dat de Boeddha in wezen altijd al boeddha is geweest en dat zijn ontdekking van de leer alleen maar een show is die hij voor de mensen opvoert. Sommige aanstaande boeddha’s hebben dan nog niet genoeg mededogen en houden hun ontdekking voor zichzelf. Deze vormen de derde groep, de pratyekaboeddha’s, de solitaire boeddha’s. In de Lotussoetra wordt eerst beschreven hoe een aantal arhants de bijeenkomst verlaten omdat ze denken dat ze alles al weten. De Boeddha reageert hier op met zoiets als ‘opgeruimd staat netjes’ en verkondigt dat de drie soorten volgelingen uiteindelijk allemaal boeddha’s zullen worden.
Dit roept natuurlijk direct de vraag op waarom de Boeddha dit allemaal nooit eerder heeft gezegd. In de Pālicanon hoor je hem hier niet over. De Boeddha antwoordt hierop dat dit een didactische methode is (upaya kauśalya, Chinees fàngbiān, 方便, handigheid). De carrière van de bodhisattva schrikt velen af, daarom leert hij die volgelingen eerst arhant te worden en daarna gaan ze vanzelf wel verder. Wie opmerkt dat de pratyekaboeddha’s niet in het verhaal passen is een kniesoor. Er is wel geopperd dat deze categorie hoofdzakelijk het resultaat is van de Indiase obsessie met lijstjes. Nāgārjuna refereerde in zijn Mūlamadhyamakakārikāh (hoofdstuk 18 §12) overigens wel naar zichzelf als een pratyekaboeddha.
Er worden verschillende vergelijkingen gegeven om het bedrog van de Boeddha uit te leggen. De bekendste is die van het brandende huis, waarbij de Boeddha als een vader is die ziet dat zijn huis in brand staat terwijl zijn kinderen binnen aan het spelen zijn. Om zijn kinderen van verschillende leeftijden (Indiaas gezin!) zo snel mogelijk naar buiten te krijgen, schreeuwt hij dat hij geitekarren, hertekarren en ossewagens voor hen heeft meegebracht (als meer hedendaagse variant zou je kunnen denken aan elektrische stepjes, fietsen en scooters). Als alle kinderen buiten zijn, staat er voor ieder een ossewagen klaar. Als de vader dit van tevoren zou hebben gezegd, zouden alleen de oudsten zijn gekomen. De anderen zouden er vanuit zijn gegaan dat dit niet voor hen bedoeld was omdat ze te klein waren en binnen zijn gebleven. Helaas roepen dit soort vergelijkingen meer vragen op dan dat ze duidelijkheid geven, als je probeert te gissen wat er nu precies bedoeld wordt.
Latere aanvullingen
Enkele tientallen jaren later zouden aan de Lotussoetra een nieuwe introductie, een conclusie en een aantal hoofdstukken zijn toegevoegd. Het nieuwe eerste hoofdstuk, beschrijft wie er allemaal aanwezig waren. Ellenlange lijsten met ellenlange namen van gefantaseerde boeddha’s. Er wordt vermeld dat er honderdduizenden boeddha’s en bodhisattva’s aanwezig waren. Vervolgens is er een lichtshow waarbij door lichtstralen die komen uit het derde oog van de Boeddha van alles verschijnt, onder andere tienduizenden stoepa’s en wel 1,800,000 boeddhavelden. Het is duidelijk dat de Lotussoetra groots uitpakt en alle concurrentie probeert te overschreeuwen met grote aantallen en ingewikkelde pompeuze voorstellingen. De schrijvers lijken wel bekeerde brahmanen die stevig aan de bhang (Indiase cannabisdrank) hebben gezeten. Het laatste hoofdstuk is van hetzelfde laken een pak. De Boeddha wordt daarbij afgeschilderd als een pedante uitslover, een soort combinatie van Donald Trump en Hans Klok.
Ten slotte zou de Lotussoetra omstreeks het jaar 150 met nog zes hoofdstukken zijn uitgebreid. Dit zijn met name hoofdstuk twaalf waarbij Yaśodharā, de ex van de Boeddha, hoort dat ze ook eens boeddha zal worden (natuurlijk niet voordat ze als man is wedergeboren). Verder kwamen de laatste hoofdstukken 23 tot en met 28 er bij. Hierin wordt Avalokiteśvara opgevoerd als alomtegenwoordige helper en Samantabhadra als helper bij dharmastudie.
Zelfverbranding
Hoofdstuk 22 bevat een passage die grote gevolgen heeft gehad. Daarin wordt beschreven hoe een bodhisattva zijn eigen arm in de brand steekt als eerbetoon aan een net overleden boeddha en de talloze aanwezigen (die zijn er altijd in de Lotussoetra) zijn zeer ontroerd. Vervolgens komt er een aardbeving, bloemblaadjes vallen uit de lucht en de arm is opeens weer terug. Merk op dat dit offer blijkbaar niet iets is waar de ontvanger op zit te wachten. Het is een offer dat gepleegd wordt om er goed karma mee te verdienen en daarmee gewoon een slimme investering. Verder wordt goed karma hier nauw verbonden met eerbetoon aan hooggeplaatste personen en dus met het bevestigen van de macht- en statusverschillen. Het ademt de praktijk aan het hof van een keizer, waar iedereen zijn best doet om in het gevlei te komen. De aanhangers van deze tekst hebben blijkbaar niets op met sprookjes zoals Het lelijke eendje of De nieuwe kleren van de keizer. De hiërarchie wordt als vanzelfsprekend, noodzakelijk en zelfs heilzaam aanvaard.
Vervolgens wordt in de tekst gezegd dat iedereen die een teen of een vinger verbrandt voor een boeddha daarmee meer verdienste verwerft dan welke andere gift ook. Vele vrome boeddhisten in China en Tibet hebben daarom tenen en vingers verbrand in de hoop daarmee sneller het boeddhaschap te verwerven. Het kwam in China zelfs regelmatig voor dat iemand zichzelf helemaal verbrandde na een dieet gevolgd te hebben van wierook, honing en parfum, om zo van zijn lichaam een soort wierookstokje te maken. Sommige keizers hebben zelfs deze praktijk uitdrukkelijk verboden.
Voor wie nog moet werken is er trouwens een ander middel om oneindig veel verdienste te verwerven en dat is het overschrijven, onthouden of reciteren van een letter, een woord een zin of een vers van de Lotussoetra. (Indiërs hebben een beetje moeite met kwantitatief denken, taxichauffeurs natuurlijk uitgezonderd.) De Lotussoetra is namelijk niets meer of minder dan de Boeddha zelf. (Wat de verdienste is als je je eigen exemplaar van de Lotussoetra voor de boeddha verbrandt staat er niet bij.) Dit heeft ertoe geleid dat de Lotussoetra in China en Japan te pas en te onpas wordt gereciteerd. Volgens de Japanse leraar Nichiren (1185-1333) is dit zelfs de beste manier om boeddha te worden. Het werkt volgens zijn hedendaagse aanhangers ook heel goed als je een nieuw huis wilt vinden of de postcodeloterij wilt winnen.
Conclusie
Wie de Lotussoetra met een objectieve blik leest is verbaasd over de bewondering die de tekst in Tibet, China en Japan ten deel is gevallen. De Indiërs waren minder enthousiast, waarschijnlijk omdat ze wel zagen dat het een povere poging was om de Bhagavadgīta te overtroeven. Bovendien is de tekst niet alleen erg saai, maar spreekt ze zichzelf voortdurend tegen en heeft ze eigenlijk weinig te zeggen. Uiteindelijk is de eenheid van het boeddhisme net zoiets als de eenheid van het Chinese rijk, het is opgelegd en het verbiedt elke discussie. Dit in tegenstelling tot andere teksten uit die tijd zoals de Prajñāpāramītāteksten en de Lankāvatārasoetra. Er staat wel een gevaarlijke aanmoediging in om lichaamsdelen te verbranden en dat heeft veel onnodig leed tot gevolg gehad.
Als je de Lotussoetra niet als gewoon een tekst leest, maar als een heilig geschrift uit een heilig land ontstaat er natuurlijk een heel ander beeld. Elke tegenspraak en elke onduidelijkheid wordt dan een bewijs van een diepere waarheid, zo diep dat geen mens die kan begrijpen. De Chinezen hadden toen al ruime ervaring met diepzinnig onbegrijpelijkheid. Er worden bijvoorbeeld nu nog steeds nieuwe interpretaties geschreven van de Dàodé Jīng en van de Zhuāngzī.
Om te begrijpen waarom de tekst zoveel mensen buiten India aansprak, moeten we kijken naar de relatie tussen politiek en religie. Dit komt in een volgende bijdrage aan de orde.
- Kern (tr.) (1963): Saddharmapuṇḍarīka or the Lotus of the true law. Dover Pub., New York
Patrick Demeester zegt
Ik hou veel van de benadering van Stephen Bathelor
Afhankelijk van het deel van het boeddhisme dat u overweegt,
kunt u het boeddhisme definiëren als:
– een ethisch systeem
– een filosofie
– contemplatieve psychotherapie
– een religie
Als het boeddhisme dit alles in een keer is, dan kan het niet worden teruggebracht tot één van deze aspecten. Het bevat alle bouwstenen van wat een cultuur wordt genoemd :
“dit complexe geheel dat kennis, geloof, kunst, moraal, wet, zeden, en alle andere vaardigheden en gewoonten die door de mens als lid van de samenleving maakt.”