Paul van der Velde, hoogleraar Aziatische religies aan de Radboud Universiteit, heeft een nieuw boek uitgegeven: ‘De huid van de goden. Over uiterlijk, texturen, praktijken en verhalen in Azië’. We vroegen hem naar de uiterlijkheden binnen het boeddhisme.
Waarom is het belangrijk dat dit boek er nu is?
Bij Azië denken we doorgaans direct aan: binnenkant, aan meditatie, aan cakra’s en yoga. Ik kan niet vaak genoeg benadrukken dat meditatie binnen het Aziatische boeddhisme nauwelijks een rol speelt. Schriftstudie, rituelen en doneren aan monniken en kloosters zijn daar veel belangrijker. Dat is een enorm verschil met de westerse beeldvorming van Aziatische religies en filosofieën. Stap Azië binnen en je zit direct in een onvoorstelbaar zintuiglijke wereld. Voor alle duidelijkheid: boeddhisme en boeddhabeelden spelen een rol in mijn boek, maar het is geen boek over boeddhisme. Het gaat over texturen, buitenkanten. Wat is er te zien, op te merken aan de buitenkant? Ieder innerlijk draagt een uiterlijk.
Beelden bevatten onder meer goud en vermiljoen. Waarom?
Het zijn vaak vormen van verering, maar wat de betekenis precies is, is heel erg context-gebonden. Vandaar ook dat het boek ook zo dik is geworden (meer dan 800 pagina’s). Soms is het verering, maar het kan ook zijn dat je met dat goud en vermiljoen de macht van een Boeddha of van een ander beeld ‘koopt’. Vermiljoen brengt meestal geluk. Een vrouw wier man leeft, draagt vermiljoen in de haarscheiding. Dat geeft haar gehuwde status aan, haar ‘mangala’ status, een status die geluk brengt en dat ook naar anderen uitstraalt. Een weduwe heeft dat niet.
Welke rol speelt beeld ten opzichte van, zeg, 100 jaar of nog langer geleden? Wat zegt dat precies over de mensen en de tijd waarin we leven?
Boeddhabeelden spelen al eeuwen een enorme rol in Azië. Ze worden al eeuwen gemaakt en opgericht. Het ontstaan van de boeddhabeelden wordt in de mythen verbonden met het leven van de Boeddha, maar voor zover we weten duiken de eerste beelden op in het huidige Afghanistan, Pakistan en West-India. Het zijn de beelden van de Kushana-dynastie. De (waarschijnlijk echt) eerste afbeeldingen van de Boeddha staan op hun munten. Daarop staat dan in het Grieks het woord BODDO. Tot op de dag van vandaag hebben beelden ook een enorme betekenis in de politiek. Denk aan de Emeralden Boeddha van Bangkok, de Prabang van Laos, de Mahamuni van Mandalay, de Jobo en Ramoche van Lhasa et cetera.
Hoe kijkt men daar in het Westen tegenaan?
Voor veel westerlingen hebben de beelden diepe spirituele betekenissen gekregen die ze in Azië nooit hebben gehad. Je hoort ook heel vaak westerlingen zeggen dat een bepaald beeld wel ‘nep’ zal zijn en waaraan ze dat kunnen zien (of ‘voelen’). In Azië kan dat totaal anders zijn. Een plastic beeld kan de kracht van een veel groter origineel in zich dragen. Dat is echt niet zo uitzonderlijk. Die wilde verhalen leiden hier een eigen leven en zijn onderdeel geworden van het westers boeddhisme. Ik zie de rol van het boeddhabeeld in het westen echt als een eigen traditie. Deze is vaak gebaseerd op aanvankelijke misverstanden, maar die zijn later echt een eigen leven gaan leiden en daarmee inmiddels onderdeel van het westers boeddhisme.
Bestond er zoiets als schoonheid voor de Boeddha?
De Boeddha wees schoonheid zoals kunsten en poëzie nogal radicaal af. Eventueel konden ze worden ingezet als upaya (skilful means), maar alleen in uitzonderlijke kwesties. Volgens de oudste bronnen lachte de Boeddha nooit (‘Hoe kun je lachen als je weet dat we onherroepelijk onderweg zijn naar de dood…’). Dat is natuurlijk wel een fors contrast met de beelden die doorgaans subtiel glimlachen.
Hoe verklaar je deze ontwikkeling, de evolutie in beeld naar de subtiele glimlach?
Op een bepaald moment worden de Boeddha’s steeds meer vergeleken met vorstelijke portretten en portretten van geluksgoden (yaksha’s). Die glimlachen omdat ze rijkdom en succes belichamen De boeddhabeelden zijn vaak van dit soort beelden afgeleid. Die glimlachen. Mysterieus glimlachen wordt in Europa vaak gezien als een garantie dat er toegang is tot hogere esoterische kennis. Vandaar dat wijze wezens in sprookjes ook altijd een beetje ingetogen glimlachen…
Er zijn veel Kwan Yin-beelden in omloop. Door welke word je geraakt, en waarom?
Ik vind Kwan Yin op de berg Potalaka altijd erg mooi. Er staat er een in het Rijksmuseum, maar ik heb er zelf ook een van dat formaat. Verder is er de Kwan Yin die staart naar de reflectie van de maan op het water. Zeer esthetisch gemaakt, bijzonder fraai.
Heb je zelf ook beelden in huis?
Het hele huis staat vol, ook de universiteit. Ik heb met heel wat beelden een band. Een van de belangrijkste hierbij is de dansende Shiva van het Rijksmuseum. Ik heb zelf een dansende Shiva die bijna even groot is. Ik heb ook een Boeddha uit de 18e eeuw uit de Mon gebieden in Birma. Ik pas precies onder zijn hand (het is een staand beeld). Ik kwam het jaren geleden tegen in Bangkok toen ik in Azië in het toersiem werkte. Ik heb het toen op afbetaling gekocht. Het was veel geld, maar als je het bedrag snel uitspreekt valt het mee.
Ik ben al jaren met de kunsten van Azië bezig, eigenlijk kwam ik via de kunsten bij de talen en religies terecht. Ik schilder zelf in Aziatische stijlen (boek Sundarikatha) en ik schrijf poëzie in Hindi (Liederen van de zwarte zon) en Sanskriet (ook in Sundarikatha). Ik heb jaren klassieke Zuidindiase tempeldans gedaan (daar ben ik nu te oud voor…).
Ben je iemand die voorzichtig is met het materiaal – mogen gasten de beelden aanraken, bijvoorbeeld?
De beelden die ertegen kunnen, mogen worden aangeraakt. Dat is het grote voordeel als je ze zelf in bezit hebt. Soms ‘moeten’ studenten ze van mij ook aanraken omdat juist die zintuiglijkheid een belangrijk onderdeel is van de kennis van en over religieuze tradities.
Het boek ‘De huid van de goden’ bevindt zich in de bibliotheek van Zen Centrum Amsterdam. Dat geldt ook voor het boek ‘De oude Boeddha in een nieuwe wereld’ van Paul van der Velde.
Uitgeverij: Damon