De volgende reflectie is geschreven door de teamleider die de leiding heeft over onze donatie-actie in Bagan. Het essay illustreert niet alleen het contrast tussen de huidige tijd in Myanmar (Birma) en voorbije tijden, maar ook het zeer reële gevaar dat zelfs humanitaire hulpverleners en donatie-organisatoren vandaag de dag lopen bij hun pogingen hun medemens te helpen.
Tijdens de komende ceremonie zal hij getuige zijn van de toewijzing van de eerste donatieronde, in de vorm van rijst die wordt aangeboden aan monniken, nonnen en novicen in de wijde omgeving van Bagan. Omdat de toeristische economie rond de heilige boeddhistische plaatsen van Bagan bijna volledig is ingestort, zijn de plaatselijke dorpelingen niet meer in staat de monniken te ondersteunen zoals voorheen, en hebben zij om onze hulp gevraagd.
‘Moge mijn ene hand mijn volk voedsel en kleding geven, terwijl mijn andere hand de tranen van mijn volk mag afvegen.’
– Koning Kyan Sit
‘Het was een spannende, nerveuze en bedachtzame reis naar Bagan deze keer. ‘Spannend en nerveus’? Misschien ben je in de war?
Ja, inderdaad. Het was een nerveuze reis deze keer. In het verleden was naar Bagan gaan altijd een korte veilige reis, omdat het maar drie uur rijden is van waar ik woon. Maar nu moesten we, om Bagan te bereiken, over een weg gaan die door lokale verzetsgroepen was afgeraden om te nemen.
Ten tweede was het natuurlijk een opwindende reis omdat deze kloosterhulpactie binnenkort zal plaatsvinden in dit grote hart van Myanmar! Aangezien we bij de vorige bezoeken in mijn leven alleen maar de tempels, stoepa’s en pagodes hebben bezocht, heb ik er nooit eerder aan gedacht om de Sanghās (monniken en nonnen) die het zwaar hebben en aalmoezen nodig hebben, te helpen in dit nostalgische land waar het Birmese boeddhisme is begonnen en ontluikt. Dit land waar zoveel toeristen en bezoekers zijn gekomen, en waar zoveel mediterenden een toevluchtsoord en inspiratie hebben gevonden. Nu rijdt er echter maar één auto, de onze, op de eenzame weg en telkens als we onderweg de dorpjes passeren, kijken de mensen in de theewinkels of in hun huizen vreemd naar ons en onze auto. Iedereen is nu achterdochtig.
Onze plaatselijke vriend, een man die in Bagan geboren is, belde ons heel vaak totdat we Bagan bereikten om onze veiligheid te garanderen. Ik herinnerde me één ding dat hij me gisteren aan de telefoon vertelde: ‘Je zou zelfs geesten zien in Bagan’. Wat hij bedoelde is dat het er nu niet zo druk meer is als in de normale dagen voor de covid en de staatsgreep. Toen onze auto zijn eerste wiel op het grote land zette, spookte de gedachten over de geschiedenis van Bagan door mijn hoofd.
Bagan: wel, het heeft heel wat verschillende heersers gekend in de vorm van vroegere Bamar koningen: zowel goede als slechte. Het volk had de getijden van het lot gezien in de loop van zijn geschiedenis. Het had grote heersers zoals Koning Anawratha en Koning Kyan Sit, terwijl het ook de wrede, dwaze, machtswellustige heersers Koning Narathu en Koning Narapati Sithu kende. En dat alleen omdat de eerstgenoemde koningen de Boeddha’s Dhamma vanuit hun diepe hart beoefenden, ook al claimden zij zichzelf niet als de hoeders van het Boeddhisme. Wat ik bedoel is dat alleen al wanneer men de ethiek van deze koningen als heersers vergelijkt met de Rāja Dhamma (de Tien Ethische Codes van de Heersers), zij de leer van de Boeddha volgden. Onder de Myanmarese bevolking is het zeer bekend dat de wens en verklaring van koning Kyan Sit (die op een stenen plaat is gegraveerd) luidde. ‘Moge mijn ene hand mijn volk voedsel en kleding geven, terwijl mijn andere hand de tranen van mijn volk mag afvegen.’
Ik dacht er voortdurend aan hoe de geschiedenis zou zijn veranderd als Koning Kyan Sit deze wens niet had gehad en niet bereid was geweest om de behoeften van zijn volk in die tijd te vervullen. De mensen van vandaag waarderen tot op de dag van vandaag zijn morele nobele geest als een goede koning of heerser. Wat als hij deze liefdevolle vriendelijkheid en dit mededogen jegens het volk niet had, dan zou hij door de mensen van vandaag herinnerd worden als een slecht heerser, net als Koning Narathu. In tegenstelling tot Koning Kyan Sit, was Narathu berucht om zijn gekte voor totale macht, zelfs in de laatste dagen van zijn leven. Hij verlangde waanzinnig naar de troon en was wreed. Hij doodde bijvoorbeeld zijn 80 jaar oude vader samen met zijn oudere broer. Hij was ook brutaal in de manier waarop hij veel van de mensen in zijn hoofdstad en koninkrijk dwong te werken aan de bouw van zijn pagode, de beroemde Dhamaram Gui Tempel. Uiteindelijk werd hij later door buitenlanders vermoord. Hij werd zelfs in de steek gelaten door de Sangha Rāja (de hoofdmonnik van de kloostergemeenschappen) van die tijd, vanwege zijn leugens! Ik dacht dat het geweldig zou zijn als deze koning het boeddhistische pad zou volgen zoals zijn voorouders deden. In plaats daarvan zou zo’n heerser of man niet eens boeddhist genoemd mogen worden, ook al is hij van moederskant geboren op een boeddhistisch land.
Ik dacht aan de grote koningen Anwaratha en Kyan Sit. Zij erkenden de co-existentie van diverse etniciteiten en verschillende religies van die tijd in het hele land. Zij waren zo grootmoedig om de vrijheid van godsdiensten toe te staan, zoals we kunnen zien in de verschillende gebouwen die zelfs zo lang geleden nog getuigen van hun tijd. We kunnen zien en bestuderen hoe zij de eenheid van verschillende etnische groepen waardeerden en er hard aan werkten. We kunnen zien hoe ze medelevend waren met hun volk.
Toen onze auto stopte bij een veiligheidscontrole, werden mijn gedachten teruggebracht naar het heden en bleef ik mij verbazen over de huidige militaire heersers van mijn land: ‘Wat doen ze met hun ene hand en wat met hun andere hand?’.
Intussen mogen we ons nog steeds verheugen dat wij een goede daad verrichten en diegenen van onze Sangha steunen die op dit moment in nood verkeren. We zijn de laatste dagen bezig geweest met het verdelen van de rijstdonatie in zakken van 8 kg, en met het dichtnaaien ervan ter voorbereiding van de individuele donatieceremonie.’