Een nieuw jaar 2560 in Wat Mahatat.
Na hier nu drie dagen en zeven uur in Thailand te zijn voelt het nu alsof ik ook echt geland ben. Niet dat de ontvangst verkeerd was, zeker niet. Tan Arwich waarmee ik een paar maanden in Purmerend woonde, kwam me ophalen. Op weg naar Wat (tempel) Mahatat dat op een steenworp afstand is gelegen van het grote koninklijk paleis. Gelijk vertrouwd. En ’s avonds met hem naar de liggende Boeddha van Wat Pho en Wat Arun (dageraad klooster), een hele fijne plek. Gebouwd aan de rivier door koning Rama de 4e zodat het de Fransen en anderen duidelijk is dat ze in een boeddhistisch land aanleggen.
Wat echter tot aan de lunch vanmiddag wel bleef storen is dat sommige andere monniken een tikkie contactgestoord lijken. Niet de rijstepap doorgeven, doen alsof ik lucht ben etc. Maar dat hield wel in dat ik niet geclaimd word en de vrijheid heb om de rivier stroomopwaarts te varen met de lijnboot (monniken gaan gratis mee). Ook het regelen van de tudong spullen, voor het zwervend en bedelend rondtrekken wat ik later ga doen, wordt door anderen geregeld. Ik heb daar weinig zicht op. De vraag is of ik een tent nodig heb. Volgens mij niet, maar mijn collega tudongers, monniken uit Duitsland en Italie die de 11de januari aankomen hebben liever dat ik er wel een bij me heb.
Kortom stress en misnoegen en ongeuite kritiek van mij. Tijdens een maaltijd zijn er zoveel kritische en zoeken-naar-de-oorzaak gedachten dat ik er maar niet meer op voortborduur maar ze alleen maar ben gaan tellen. Binnen enkele minuten zat ik al over het dozijn. Zoveel waren het er en zo niet nuttig. Ademhalingen tellen had ik al wel eens gedaan maar gedachten nog niet, best amusant.
En toen kon ik ineens wat dhamma toepassen, namelijk gelijkmoedigheid. Want waarom zou ik recht hebben op de diensten van mijn mede-monniken? En de Boeddha, degene die een levenspad onderwijst dat wegleidt van alle ongenoegen, bleef bij wel erger ongerief geduldig, kalm en waardig. Bijvoorbeeld toen hij ondanks toezeggingen drie maanden lang nauwelijks te eten kreeg en de orde van monniken gestampt en gekookt paardenvoer ging eten. Of toen een boze demon hem op een stuk of wat manieren probeerde te doden, maar diepe gelijkmoedigheid hem daartegen beschermde. Over mijn natje en droogje heb ik niks te klagen. Stipt om zes en elf uur is er eenvoudig maar lekker eten.
In de boot terug vanuit Nonthaburi kreeg ik dat ineens door, en de wrevel die ik voelde tegen sommige mede monniken was weg. Ik groette daarom vanmiddag hier weer met een opgeruimd gemoed en… ineens kan alles.
Ik krijg ineens een laptop te leen, om wat mailtjes te sturen en ontvangen. Onder andere een mail om te zeggen dat ik wat later kom in het volgende klooster. Jom Yut de monnik die in de eerste weken in Purmerend was en mijn tweede dhammacariya was komt me spontaan ophalen om morgen samen de smaragden Boeddha te bekijken in het grote paleis. Wijlen koning Bhumipol ligt daar ook opgebaard, en om vier uur gaan geordende drommen in zwart geklede Thai al naar binnen. Maar monniken hebben een aparte ingang.
Ondertussen word ik ook wat contactgestoorder, ik knik niet meer terug en glimlach ook niet meer als mensen op straat een waai (samen gevouwen handen groet) naar me maken. Het voelt beter om weinig met het zintuig oog bezig te zijn en meer in concentratie door te lopen. Terwijl je loopt met de aandacht bij het lopen zijn is dat de eerste stap in bhavana, het ontplooien van de geest. En met de wens dat zoiets gebeurt ben ik hier naartoe gekomen.