‘De wereld is rot, maar wij proberen hem beter te maken,’ sprak een vriend in de dharma onlangs monter tot Taigu, nadat deze vriend een boek had gelezen over de opkomst van Poetin, zijn regime, en de corruptie in en buiten Rusland.
Taigu moest terugdenken aan deze uitspraak, toen er vandaag twee christenvrienden aanbelden. ‘Bent u gelukkig?,’ vroegen zij. Taigu zuchtte eens en juist dat leek ze aan te moedigen. ‘Verlangt u niet naar een beter leven, nu of na de dood?,’ vroeg een van de twee, een inventieve jongeman. ‘Mag ik u een citaat voorlezen uit de bijbel?,’ vroeg hij. ‘Altijd,’ zei Taigu en de jongeman las een psalmtekst voor van de achterkant van een folder.
‘Zalig de armen van geest, want aan hen komt het koninkrijk Gods toe,’ antwoordde Taigu. ‘Ah, u kent de bijbel,’ sprak de jongeman verheugd. ‘Ja, ‘ zei Taigu. ‘Ik weet het niet zeker, maar ik houd er rekening mee dat er nieuw leven kan zijn na de dood, maar ook voordat wij geboren worden.’
Daar keken de vrienden in Jezus van op. ‘Dat staat niet in de bijbel,’ zei de jongeman. ‘Dat hangt er maar van af hoe je deze leest,’ antwoordde Taigu, verwijzend naar teksten over wedergeboorte in het evangelie van Johannes en de eerste brief van Paulus aan de Romeinen. ‘Bent u dan geen christen?,’ vroeg de jongeman. ‘Nee,’ zei Taigu, ‘wij zijn boeddhisten,’ per abuis sprekend namens zijn gezinsleden.
Na een korte discussie vertrokken de heren naar een volgend adres. Taigu sloot de voordeur, dacht even na, opende de deur weer en liep achter ze aan met in zijn hand de folder die ze bij hem hadden achtergelaten. Ze waren bijna twee deuren verder toen hij ze inhaalde. Zij draaiden zich om en keken hem verwachtingsvol aan. ‘Evenals een moede hinde naar het klare water smacht, dorst mijn ziel om God te vinden, die ik ademloos verwacht,’ declameerde Taigu uit het hoofd. ‘Dit wil ik jullie nog even meegeven,’ voegde hij eraan toe.
De jongeman zei deze tekst niet te kennen. ‘Lees nog maar eens verder in de psalmen,’ sprak Taigu en hij spoedde zich in de gure kou huiswaarts.
Dat de wereld rot is, noemen boeddhisten ‘lijden’. Van God moeten zij in vele gevallen niets hebben. In boeddhisme gaan goden eveneens dood, ook al duurt hun leven langer dan dat van mensen. Bovendien is God niet zo populair meer sinds christelijke kerken mensen angst hebben aangejaagd door hel en verdoemenis te verkondigen en zelf de kat in het donker te knijpen. De wereld is ook veranderd door de wetenschap. Even zo gemakkelijk spreken boeddhisten over Guanyin of andere bodhisattva’s als waren deze etherische wezens die als engelen in deze of een spirituele wereld rondwaren. En terwijl zij hun heil zoeken in meditatie, zien veel boeddhisten het lijden over het hoofd dat zij in de loop der eeuwen hebben aangericht, en aanrichten, vooral wanneer zij blind zijn voor de rotheid die henzelf aankleeft.
Kunnen wij verbetering brengen in de wereld zonder dat wij worden aangetast door de rotheid ervan? Kunnen wij in ademloze verwachting dorsten naar onze eigen ‘verlichting’ en de rest van de levende wezens achterlaten in hun lijden? Het antwoord op deze vragen luidt tweemaal: ‘nee!’
Het komt Taigu voor dat boeddhisme te vaak gaat over ‘verlichting’ en te weinig over het lijden in de wereld, dat eerst moet worden opgelost voordat iemand zich in spirituele zin bevrijd kan wanen. Het existentiële kerndilemma van boeddhisme is dat wij ieder delen in de rotheid van de wereld, terwijl wij over het vermogen beschikken onze bevrijding dichterbij te brengen door het lijden van de ander te verminderen. In sommige teksten wordt dit vermogen ‘boeddhanatuur’ genoemd.
Aldus bezien is het nog niet eens zo vreemd om de deuren langs te gaan met de blijde boodschap. Christen of boeddhist, wij zijn ieder als de moede hinde die naar het klare water smacht. Wij smachten omdat wij moe zijn van leven in een wereld waarvan de rotheid ons onvermijdelijk aantast, ook al preken wij het evangelie of de dharma.
Een enkel moment verkeerde Taigu in de verleiding op straat zijn zonden te belijden en met de twee christenvrienden samen het ‘Onze Vader’ te bidden. Maar hij bedacht zich en begaf zich huiswaarts onder het mompelen van de woorden van zijn geliefde Hartsutra.