Waarom kies je voor een levensbeschouwing waarvan de reikwijdte na tien jaar nog niet ten volle bij je is ingedaald?”, vroeg een bevriende filosoof mij onlangs, met een gelaatsuitdrukking waarvan het ongeloof was af te lezen.
Als je van zen en boeddhisme één woord maakt, dan kom je uit op zenboeddhisme. Niet alle beoefenaars van zen kunnen zich vinden in deze samentrekking, maar ik wel. Dit komt omdat ik na ruim tien jaar beoefening twee (en niet meer dan twee) ‘zekerheden’ ken.
De eerste is afkomstig uit de wereld van zen: je kunt, zij het niet permanent, bevrijding en vrede vinden in de ervaring van het oorspronkelijk gelaat. Als je het woordeloze antwoord kent op de koanvraag hoe jij eruitzag voordat je vader en je moeder geboren waren, dan ben je in staat soms, uit een ooghoek, een glimp op te vangen van het oorspronkelijk gelaat.
Mijn tweede zekerheid is afkomstig uit de begintijd van het boeddhisme, lang, vele eeuwen lang voordat er sprake was van zen: de centrale wet van de boeddha-dhamma is de wet van het voorwaardelijk ontstaan. Alles is wat het is op grond van onderliggende voorwaarden. Verdwijnen deze voorwaarden, dan verdwijnt mee wat op grond van deze voorwaarden is. Dit geldt ook voor levende wezens die beschikken over een bewustzijn. Als de juiste voorwaarden bij elkaar komen, dan ontstaat er een lichaam met prikkels en sensaties, dat waarneemt en handelt.
Geen afzonderlijk zelf
Verwarring over het begrip leegte leidt in de boeddhistische wereld tot verwarring over de status van lichamelijke uitgebreidheid, sensaties en waarnemingen. Evenals al het andere in de anorganische natuur hebben levende wezens geen afzonderlijk zelf; dit, en alleen dit, is de betekenis van leegte.
Als een vos een kippenhok ziet, dan neemt hij deze waarneming voor waar aan. Het kippenhok is leeg, ook al zit het vol met kippen. Als de vos zijn snuit tegen het gaas van het hok drukt, dan laat het gaas hem niet door, ook al is dat gaas, alweer, ‘leeg’. Leegte is niet het dromerige begin van een ijle, spirituele ruimte waarin alles verdwijnt in al het andere en bodhisattva’s op mysterieuze wijze kunnen tijdreizen door het heelal.
Geen interpenetratie
Voorwaardelijk ontstaan is geen ‘onderling afhankelijk’ ontstaan dat naadloos aansluit bij ons eigentijdse maatschappelijk verstaan van wereldwijde economische en ecologische interdependentie. Het ‘interzijn’ van Thich Nhat Hanh is een mooie taalvondst om de notie van interpenetratie uit het antieke Chinese boeddhisme in één woord tot uitdrukking te brengen. Interzijn en interpenetratie: bij mij slaan ze dood op mijn begrip van de wet van het voorwaardelijk ontstaan.
Alles is één. In een hand zand zit de hele kosmos. Jij bent ik. Door een vel papier drijft een wolk in de lucht. Dit is de Chinese leer van de interpenetratie (Huayan). In deze leer, die zen heeft beïnvloed, kan ik niet meegaan. Interpenetratie geeft een zwengel aan de leer van het voorwaardelijk ontstaan en maakt hiervan ‘onderling afhankelijk’ ontstaan. Ook in deze begripsevolutie kan ik niet meegaan. Mijn zen wordt mede gevoed door de leer van de voorwaardelijkheid die je vindt in het oorspronkelijke boeddhisme.
Je kunt niet alles van het boeddhisme integreren in één groots perspectief. Wie dit toch probeert, eindigt vaak in het drijfzand van alfabetsoep en onsamenhangend koeterwaals. Boeddhisten moeten beter leren durven weg te strepen wat niet in het beeld past. Wie nu vindt dat ik een gemankeerde zenboeddhist ben, werpe de eerste steen.
Leven naar boeddhistische inspiratie maakt het leven er al niet makkelijker op. Met de wet van het voorwaardelijk ontstaan komt ook de alleenheerschappij van ons cultureel voorgeprogrammeerde denken in termen van oorzaak en gevolg onder druk te staan. In de waargenomen realiteit openbaart zich aan beoefenaars een dieptestructuur, een matrix met oorzaak en gevolg aan de ene, instrumentele oppervlakszijde en de voorwaarden elders verzonken in de matrix, als de ketenen van een scheepsanker dat in een peilloze diepte wegzakt, zonder houvast te vinden in de zeebodem.
Dit is wat ik tegen de profeten van het gemakkelijke ‘nu’ heb, de onwetendheid over de diepte van de dhamma en de lange weg om deze te doorgronden en je erdoor te laten (her)vormen.
Zonder zin en verbanden
“Waarom kies je voor een levensbeschouwing waarvan de reikwijdte na tien jaar nog niet ten volle bij je is ingedaald?”, vroeg een bevriende filosoof mij onlangs, met een gelaatsuitdrukking waarvan het ongeloof was af te lezen.
Tja, ik ken mijn twee zekerheden, al zijn deze aan een buitenstaander niet zo makkelijk in kort bestek uit te leggen. Hoe eindeloos de boeddhaweg ook is, ik zal hem tot het einde gaan. De puzzel is voor mij niet de dhamma zelf, de puzzel is de toepassing van de dhamma in een leven van aanhoudende verwarring.
Het ‘nu’ is niet de bron van spontane zelfontwikkeling; mentale herprogrammering en bijbehorende transformatie van gedrag nemen in zen en boeddhisme de nodige tijd in beslag, zo niet een gans mensenleven, mede afhankelijk van het moment waarop de dhamma een zodanige klik met je maakt dat toevlucht en toevertrouwen een onomkeerbare innerlijke realiteit gaan vormen.
Maar verwarring blijft zich van ons meester maken. Kern van de verwarring is dat wij, mensen, zin en verbanden zoeken in een werkelijkheid zonder zin en verbanden. Alleen in de boeddha-dhamma vind je zin en verbanden, zij het dat deze van een geheel andere aard zijn dan de zin en verbanden die wij aan de werkelijkheid toedichten.
Echter, als we eenmaal tot deze erkenning ontwaken, dan ligt de wereld van weleer in brokstukken voor ons. Anderen weven ons eveneens in een web van zin en verbanden in, en zie je ook daaruit maar eens los te maken. Iedere vorm van boeddhistische lekenbeoefening is in de geschiedenis gepaard gegaan met wezenlijke concessies en beperkingen aan de boeddhaweg. Zenboeddhisme is ook nu, in onze tijd, een wenkend perspectief, maar voor een leek vrijwel onbegonnen werk.
De boeddhaweg als verzetsdaad
In ‘De mythe van Sisyphus’, het magistrale essay van de Franse auteur Albert Camus (1913-1960), formuleert deze zijn beroemde, verrassende stelling dat het centrale probleem van de Europese filosofie suïcide is. In een werkelijkheid zonder zin en verbanden bevindt de mens zich in een dimensie zo vol van het absurde, dat de vraag is waarom hij of zij het bijltje er niet bij neergooit en zich het leven beneemt.
In de Griekse mythologie kreeg Sisyphus na zijn dood in de onderwereld als straf voor zijn zonden de opdracht om steeds weer een zware steen tegen een steile bergwand op te tillen, die eenmaal boven, altijd weer naar beneden rolde. Wie herkent niet iets van dit beeld in zijn dagelijks leven?
“Nee,” zegt Camus, “suïcide is niet het antwoord.” In het zicht van het absurde past niet opgeven, maar verzet en doordrukken. Dat maakt de mens tot mens. Het absurde, de verwarring, het leven in onwetendheid, noemen wij in het boeddhisme samsara.
Tweede ontwaken
Ik heb maar twee zekerheden. Bevrijding vinden in het oorspronkelijk gelaat, hoe momentaan ook, geeft ons de kracht ons niet van de wijs te laten brengen door de samsara, maar terug te duwen totdat we ontwaken tot op de drempel van ons ware menszijn. Die drempel kunnen we alleen passeren door, bij wijze van een tweede ontwaken, de wet van het voorwaardelijk ontstaan te omarmen.
Voorwaardelijk ontstaan ontneemt ons de illusie van oneigenlijke zin en verbanden. Het ontraadselen van het spel der voorwaarden is een actief analytisch leerproces dat ons een richtinggevoel op de boeddhaweg geeft, zonder dat wij precies weten hoe lang deze is en waarheen deze leidt.
De eerste zekerheid verwerven is een belangrijke stap, maar er is daarna nog een hele weg te gaan. Velen voelen zich geroepen, maar slechts weinigen zijn uitverkoren. Laten wij onszelf niet misleiden over onze vermeende progressie. De reis aanvangen is belangrijker dan het einddoel bereiken.
Namu Amida Butsu,
Taigu
NAWOORD:
In onze tijd zijn meer boeddhistische bronnen dan ooit beschikbaar. Ik heb al eerder opgeworpen dat de laagdrempelige beoefening van het Reine Land-boeddhisme een goed complement vormt voor Zen. Wat ik in mijn artikel nu betoog is dat de wijsheid van het eerste ontwaken (passief aanvaarden wat is, shinjin, oorspronkelijk gelaat) idealiter een tweede ontwaken behoeft, als een actief analytisch leerproces (voorwaardelijk ontstaan, achtvoudig pad). Uit onderdelen van verschillende tradities kunnen we een voor onze tijd passende boeddhistische adaptatie smeden.
Zie voor wat betreft de uitleg van het voorwaardelijk ontstaan als actief analytisch leerproces de link naar de Engelstalige uitgave van Thanissaro Bhikkhu onder dit artikel op mijn website: https://julesprast.nl/2018/02/10/twee-zekerheden/.
G.J. Smeets zegt
“Voorwaardelijk ontstaan is geen ‘onderling afhankelijk’ ontstaan…”
Nou dat is toch echt wel het geval, beste Taigu. Je hebt het over de de doctrine genaamd paticcasamuppada (in het Engels steevast vertaald met ‘dependent origination’). Het technische boeddhistische woordenboek van Nyanatiloka (Colombo, 1952) is wat je noemt een 18 karaats Theravada werkstuk. En wat staat daar over de paticcasamuppada doctrine? Daar staat: “Whereas the doctrine of anatta proceeds analytically by splitting up existence up into the mere empty unsubstantial phenomena […] the doctrine of dependent origination proceeds synthetically by showing that all these phenomena are conditionally related to each other.”
Let op die laatste zin: alle fenomenen zijn onderling afhankelijk. Dat is interdependentie.
Taigu zegt
Dank voor je reactie, Goff. Belangrijker dan de terminologie is wat er in verschillende tradities mee wordt bedoeld.
Nyanatiloka beperkt het toepassingsgebied van voorwaardelijk ontstaan tot de fenomenologie van de existentie van levende wezens. Dit is zoals het hoort, in overeenstemming met de canonieke teksttraditie en de relevantie abhidharmacommentaren. Binnen dit toepassingsgebied kun je inderdaad spreken van wederzijdse afhankelijkheid van voorwaarden.
De interpenetratie van Huayan en het ‘interzijn’ van Thich Nhat Hanh gaan verder dan de fenomenologie. In deze context wordt ‘onderling afhankelijk ontstaan’ (‘interdependent co-arising’ of ‘interdependent origination’) in één moeite door geëxtrapoleerd naar wereldschaal. In vergelijking met de existentiële fenomenologie van het bronboeddhisme verlegt de systeembouw van Huayan de focus in de richting van metafysica of ontologie.
Op dit verschil in toepassingsgebied wil ik de aandacht vestigen wanneer ik schrijf: “Voorwaardelijk ontstaan is geen ‘onderling afhankelijk’ ontstaan dat naadloos aansluit bij ons eigentijdse maatschappelijk verstaan van wereldwijde economische en ecologische interdependentie.”
Voor de meelezers: de ‘Buddhist Dictionary’ van Nyanatiloka vind je op mijn website onder deze link: https://www.julesprast.net/dharma/theravada/Nyanatiloka_Buddhist_Dictionary.pdf. Voorwaardelijk ontstaan (paticcasamuppada) wordt behandeld op pagina 241 e.v.
G.J. Smeets zegt
“Kern van de verwarring is dat wij, mensen, zin en verbanden zoeken in een werkelijkheid zonder zin en verbanden.”
Taigu, laat me voor het intellectuele plezier je bovenstaande zin epistemologisch ontwarren. De betekenis van die zin berust op het klassieke onderscheid tussen subject en object, tussen ‘wij mensen’ en ‘de werkelijkheid’. Het punt van onder meer Huayan is dat je dat onderscheid niet *hoeft* te maken en dat je het gewoon kunt laten. Nou ja, ‘gewoon’ is doorgaans pijnlijk en lang afkicken van de object/subject gewoonte.
Wat betreft de mythe van Sisyphus – aardig dat je die erbij doet – heb ik een wenkend perspectief voor je. Wat de Griekse mythe weglaat en wat ook Camus in zijn essay weglaat is dat de berg waar Sisyphus met zijn kei zwoegt door het aanhoudende gezwoeg afbrokkelt en verdwijnt.
Taigu zegt
Voor de goede orde: ik zit genuanceerd in deze discussie. Ik verwerp Huayan niet; ik begrijp het alleen niet en dus ook niet de meerwaarde ervan voor de beoefening.
Anders dan onze verre voorzaten in het zenboeddhisme hebben wij nu de mogelijkheid de bijdrage van andere stromingen te onderzoeken en op hun meerwaarde te toetsen. Onderzoek het zelf, was dat niet wat Gautama Boeddha zijn volgelingen aanmoedigde te doen?
Welnu, ik constateer dat wanneer ik een andere afslag neem, voorwaardelijk ontstaan en het achtvoudig pad voor mij een bruikbare, actief analytische leermethode vormen. Dit deel ik op deze plaats, o.a. om te kijken of mijn bevindingen resoneren met die van anderen.
Het is een praktische, pragmatische methode, die volgens mij beter bij de geest van Zen past dan speculatief denken dat wortelt in het Chinese wereldbeeld van vijftienhonderd jaar geleden.
Al doende ontwikkelt zich ook meer zicht op de relatie tussen de beoefenaar, diens veld van waarneming en de wereld.
Want laten we van nondualiteit geen dogma maken. Het heeft bepaalde voordelen. Maar er is meer boeddhisme dan nondualiteitsboeddhisme. Zie bijv. ‘Dhamma and Non-Duality’ door Bhikkhu Bodhi onder deze link op mijn website: https://www.julesprast.net/dharma/buddhism/bhikkhu_bodhi_vipassana_com_dhamma_and_nonduality.pdf.
Bovendien hebben we een hele Europese traditie van filosofisch en psychologisch onderzoek naar de relatie tussen mens en wereld in de negentiende en twintigste eeuw (bijv. de fenomenologie) die we bij de modernisering van ons boeddhisme kunnen betrekken.
Arrisina zegt
Goed stuk, bedankt voor delen.
Volgende opmerking:
Boeddha moedigde mensen aan om voor zichzelf te ervaren wat de waarheid was, niet om deze van anderen aan te nemen, maar bij mijn weten adviseerde hij niet om ‘onderdelen van verschillende tradities aaneen te smeden’ om tot een ‘ passende boeddhistische adaptie’ te komen.
Juist niet.
Dacht ik.
Hij probeerde verschillende dingen uit maar maakte er geen nieuwe combinaties van.
Lijkt mij ook gevaarlijk.
Je kunt zo makkelijk in een nieuw, zelf geweven web, geraken.
Taigu zegt
Dank je voor je reactie. In de tijd van de Boeddha waren er nog geen boeddhistische tradities. Dat kwam daarna pas. De geschiedenis is vol van boeddhistische adaptaties. Ook nu zijn er velen die ‘het’ boeddhisme bij de tijd proberen te brengen. Ik ben maar een stukjesschrijver die wat ideeën opwerpt in de hoop dat dit resoneert bij andere beoefenaars en bijdraagt aan een wederzijdse dialoog.
Piet Nusteleijn zegt
We zijn spinnen en weven ons web.
Raakt een spin vast in zijn zelf geweefde (of is het gewoven?) web?
Niet bang zijn!
Wanneer je als spin besloten hebt,na het “web van de dag”,
met weven te stoppen omdat je vastgesteld hebt dat “dit web hét is”, raak je erin vast en dát moet je niet willen.
Waarom niet doorgaan met combineren? Gewoon doorgaan.
Met groet.