Langzaam dringt het tot Bodai door dat hij met zijn hoofd in de schoot van het herderinnetje ligt en dat zij hem iets heerlijks voert. Ze zegt: ‘Ik geef u maar mijn lunch, ik kan wel en dagje zonder eten, maar u gaat dood als u nu niet iets eet. U bent vel over been en u weegt niks meer, daarom trok ik u zo uit het water.’
Bodai – het uitdelen van de rijst
Het ging Bodai boven de pet. Roven? Die rijst was toch niet gestolen en het vingergras groeide in het wild, die heb ik niet gestolen. Een klein beetje uit z’n hum zei Kaun: ‘Kom we gaan mediteren’.
Bodai – in het bos
Bodai heeft de nacht doorgebracht in het bos en wordt wakker door het getjilp van een eenzame vogel. Hij ziet verder niets, het bos waaruit het geluid komt is nog aardedonker. In het midden van het kamp gloeit het vuur van de vorige avond nog na. Aan de overkant klinkt het gekraak van iemand die zich op zijn bamboebed omdraait. Dit is voor Bodai wel een rare toestand, hij is wel wat gewend maar dakloos zijn was altijd maar van tijdelijke aard.
Bodai – slapen op de plek van een overledene?
Als in een droom gaat Bodai liggen, zijn tas met de handdoek als kussen onder zijn hoofd drijft hij weg op de geluiden van het bamboebos.
Bodai – de wakkere monnik
De bedelaar zegt: ‘Vannacht is Uru overleden, je kunt wel op zijn plek slapen.’
Bodai -ongeschikt voor monnik
De wereld schudt op z’n grondvesten een inktzwart gordijn schuift voor de zon, dan is het doodstil Bodai staart in een inktzwarte omgeving. Er is geen wind, geen gevoel van de warmte van de zon, geen geur van de bomen, het gras, geen zwaartekracht,…er is alleen een inktzwarte duisternis.
Bodai – tempelkat vangt vleerhond
Zijn hoofd tolt van gedachten, vandaar trekken ze naar zijn buik en veroorzaken een draaikolk van emoties die de overhand nemen. Waar komen die emoties vandaan? Maar dat is alweer een gedachte, concentreer je op het tellen van je ademhaling, ook een gedacht, maar vooruit maar. Adem in adem uit, blijf met je aandacht bij je buik.
Bodai – de adem van de draak
Als Bodai rond kijkt ziet hij ook dat er monniken niet aanwezig zijn, ook de oude lama met het norse gezicht is er niet. Bodai grinnikt inwendig, hij was een beetje bang van die norse monnik maar nu laat die het toch afweten. ‘Taiso owari’…iedereen sjokt de tempel in.
Bodai – waarom ben ik hier aan begonnen?
Deze week leek veel op de voorgaande, de eerste dag viel wel mee, maar in de middag van de tweede dag beginnen de rug en benen van Bodai op te spelen. De derde dag begint zwaar te worden en de vierde,…waarom ben ik hier aan begonnen, moedertje, moedertje, waarom? De tranen biggelden over zijn wangen.
Bodai – de bel
De bel- het was tijd voor de tempeldienst en iedereen liep erheen. De Doan, de monnik achter de gongen en bellen, sloeg een steeds sneller ritme op de grote tempelgong. Iedereen was binnen en de diepe zware stem van de Doan zong de eerste regels ‘Sankira mooooooooonnnn’.
Bodai – Varsika (de regentijd)
Bodai begon zo langzamerhand aan het kloosterleven te wennen. ’s Morgens meditatie en gym, na het eten werken en tempeldienst. Na de lunchpauze, werk en tempeldienst en na Yakusaki (diner) meditatie en daarna naar bed.
Bodai – in training
En zo gebeurt het. Bodai rent samen met de monniken naar het dorp. ‘Waar kom je vandaan’, vraagt een monnik tijdens het hollen. ‘Ik kom van de Boeddhaland-tempel,’ zegt Bodai. ‘Ah, de tempel van meester Bibashi. Hoe oud is hij eigenlijk?’