“Ein Märchen aus alten Zeiten,
das kommt mir nicht aus dem Sinn.”
Heinrich Heine
Ze liggen gebroederlijk naast elkaar in Taigu’s hol, dat wat rommelig is geraakt door een langgerekte winteravond. Taigu beoefent het inter-zijn met oude krantenknipsels en met stof bedekte boekenplanken. Op zijn werkbank liggen ze open gespreid met de rug naar boven: Ovidius’ Metamorfosen (in het Latijn), Schopenhauers Wereld als wil en voorstelling en Thich Nhat Hanhs Vorm is leegte (beide in een Nederlandse vertaling). Schopenhauer, een vroege kenner van de Indische wijsheidsliteratuur, schrijft ergens dat hij hoopt dat deze allengs meer zal worden gelezen dan de bronnen van de antieke geschiedenis, die sinds de Renaissance het Westen in hun greep hebben gehad. In zekere zin waren dat voorspellende woorden, die Taigu na twaalf jaar boeddhistische studie echter voor nu aan zich voorbij laat gaan. In de ‘Ruhestand’ is hij teruggekeerd in zijn oude domein, bij de klassieke talen en bij de Europese denkers en dichters van de late achttiende tot en met de vroege twintigste eeuw.
En het is goed zo. Want na alle, soms kunstmatige Oost-West synthesen die door boeddhistisch beïnvloede auteurs uit Oost-Azië zijn beproefd, voelt Schopenhauer na veertig jaar lezen en herlezen als een thuiskomen. De wereld van het verstand en het denken worden door zijn Chinese en Japanse collega’s, met hun nadruk op het intuïtieve schouwen, toch vaak stiefmoederlijk bedeeld. De integratie van het een en het ander is niet het forte van het boeddhisme. Zo vervreemdend als de van Europese zijde opgelegde modernisering daar moet hebben gevoeld, zo doen de rationele aversie en de hang naar mythologisering en mystificatie van de Chinees-Indische mengcultuur hier vaak als een tour de force aan, omdat wij de wereld nu eenmaal moeten affirmeren, zoals Carl Jung in zijn waardering van zen en boeddhisme niet nalaat te te benadrukken. Schopenhauers hybride filosofie doet tegen deze achtergrond anno nu meer recht aan de redenerende rede en de nagalm van Immanuel Kant, hoewel dit niet de ervaring was van zijn (Schopenhauers) tijdgenoten.
Thich Nhat Hanh is een auteur die zich verspreid door zijn werk te buiten gaat aan groteske, ongeloofwaardige claims dat zijn poëtische, idealistische boeddhisme van interpenetratie en maatschappelijk engagement betere oplossingen heeft voor de ervaring van de onderling verbonden wereld als Kants ‘Ding an sich’. Dichter, houd u bij uw leest! Met alle respect voor zijn verdere verdienste, maar Thich Nhat Hanh heeft uit zijn aanraking met het Westen wat prereflexieve filosofische pocketboekwijsheid opgepikt, die de verbinding van klok en klepel mist.
De uitdaging van een evenwichtige Oost-West synthese ligt ook na decennia van gedurig pogen nog volledig open. Het westerse boeddhisme vergaapt zich ondertussen aan verlichting en overwaardeert meditatie op een bepaald lichtzinnige wijze, misschien een beetje vreemde opmerking voor iemand die mede door de zentraditie is gevormd. Meditatie is echter niet representatief voor de meerderheid van het spectrum dat het boeddhisme historisch gezien bestrijkt. Wij wij erin zoeken, is een mystiek-romantisch antwoord van de gevoelsmens op de wetenschap en het rationalisme van de historische Verlichting, dat als zodanig niets van doen heeft met boeddhisme, dat het eigenlijke potentieel daarvan integendeel versmalt en vervormt.
Verlichting, in boeddhistische zin, is nooit ver voor wie de taal van de Hartsutra (“vorm is leegte, leegte is vorm”) zijn bewustzijn laat transformeren, ook buiten het verplichte nummer van de meditatie om. Verlichting wordt niet noodzakelijk bemiddeld door het intuïtieve schouwen in zazen. Meditatie sluit denken en verbeelden niet uit, integendeel; kijk alleen maar naar bijvoorbeeld de contemplatieve reflectie op het dagelijkse leven in de theravadabeoefening van de Anapanasati en Satipatthana sutra’s. In de cultuurhistorisch bepaalde voorstellingswijze van Mahayana, waarin alles niet op zichzelf staat, is er geen afzonderlijke vorm, gevoelen, waarneming, werking van de geest (causaliteit, materialiteit) of bewustzijn. Geen oog, oor, neus, tong, lichaam of geest, enzovoorts. Geen lijden, geen oorsprong en begin daarvan en ook geen weg. Bij wie de tekst van de Hartsutra zindert en resoneert, en ook bij wie het hart (als metafoor voor het gevoelsleven) zich tussentijds opeens opent voor de magische visie die in de sutra ligt besloten, kan zich een zelfde ervaring van groots beleven en inzicht voordoen als de beschermheer of beschermvrouwe van de lijdende wezens ten deel valt, ook zonder Dogen-studie, koans, hoogfrequente zitmeditatie en wat dies meer zij. Boeddhisme heeft geen patent op mediteren, mediteren geen patent op verlichting.
En de oude Boeddha, die mirage van de westerse hunkering naar inzicht en verlichting, die onthult zich eens te meer als “ein Märchen aus uralten Zeiten” in het muzikale arrangement dat zich na Heine in de Duitse volksgeest heeft vastgezet. Een sprookje uit oeroude tijden… is het dus boeddhanatuur, boeddhageest, of boeddhaspook dat maar op de achtergrond blijft kwinkeleren in ons bewustzijn? Wie het weet, die mag het zeggen. Al behoort Taigu tot degenen die liever niet te veel pretenderen te weten en te spreken. De oude Chinese wijsheid (“zij die weten, spreken niet; zij die spreken, weten niet”) wordt al te vaak met voeten getreden in boeddhistische kring. Taigu doet er verder het zwijgen maar toe.
“Gate, gate, parasamgate,” neuriet hij de mantra mee. Om dan uit te barsten in een donderende zang van “Namu, namu Amida Butsu!”
Henk van Kalken zegt
Wat zou er trouwens zijn om (op) te mediteren?
Piet Nusteleijn zegt
In de Naardense Bijbel, een Bijbelvertaling van Pieter Oussoren begin ‘het 1Johannes1’
met: “in den beginne was het spreken”.
In het evangelische Genesis is dit de variant op; “in den beginne was het woord”
Vanuit de stilte, uit het niets, uit de leegte komt ; de schepping, het spreken, het woord.
Is spreken leegte en is leegte spreken? Gaan we hier over zwijgen? Gaan we spreken?