Kruisbestuiving tussen Theravada en Mahayana heeft zin. Er is nog een wereld te winnen wanneer we ons eens werkelijk in elkaar zouden verdiepen.
Het klinkt zo eenvoudig, bijna te eenvoudig: “Wanneer dit er is, treedt dat op; door het ontstaan van dit, ontstaat dat. Wanneer dit er niet is, treedt dat niet op; door het ophouden van dit, houdt dat op.”
Dit citaat uit de Pali Canon (Khuddaka Nikaya, Ud. 1-2) is de algemene vorm van het leerstuk van het voorwaardelijk ontstaan (‘paticca samuppada’). Het voorwaardelijk ontstaan neemt in de leer van de Boeddha een centrale plaats in; in de ene richting is het een proces dat het het ontstaan van de “massa van leed” verklaart, in de tegengestelde richting verklaart het de mogelijkheid van het opheffen van lijden.
Vervolgen we de bovengenoemde canontekst, dan lezen we: “Uit onwetendheid als voorwaarde ontstaan drijfveren; uit drijfveren bewustzijn; uit bewustzijn naam-en-vorm; uit naam-en-vorm de zes zinnensferen; uit de zes zinnenferen zintuiglijke indrukken; uit zintuiglijke indrukken gevoel; uit gevoel begeerte; uit begeerte toe-eigening; uit toe-eigening wording; uit wording geboorte; uit geboorte ouderdom en dood, droefenis, weeklagen, pijn, terneergeslagenheid en vertwijfeling.” Dit is de weg waarlangs lijden tot stand komt; opheffen van lijden, het tot uitdoven brengen van de hele keten, betekent de weg in omgekeerde richting afleggen.
“Persoonlijk ben ik om het leerstuk van het voorwaardelijk ontstaan gefascineerd door Theravada, niet om de quasi-onafgebroken lijn van de tekstuele traditie, maar om de systematiek van de formule,” schreef ik in mijn vorige bijdrage over een artikel van Thanissaro Bhikkhu op de website van het Amerikaanse boeddhistenblad Tricycle. In zekere zin draait alles in de Dhamma van Theravada om het voorwaardelijk ontstaan. “Wie het voorwaardelijk ontstaan doorziet, doorziet de Dhamma, wie de Dhamma doorziet, doorziet het voorwaardelijk ontstaan,” aldus een gevleugeld woord dat in de Pali Canon (MN28) door Sariputra wordt toegeschreven aan de Boeddha.
Heel het leven van de theravadin-monnik staat in het teken van het verinnerlijken van een sequentie van subtiele psychologische relaties, met het doel deze stap voor stap ongedaan te maken. Ook theravadins doen aan wat in de kring van Thich Nhat Hanh heet ‘leven in aandacht’. Zij zijn in meditatie met hun aandacht bij de genoemde psychologische relaties en zij zijn er in de rest van hun leven buiten de meditatie met hun aandacht bij. Ze doen het niet voor zichzelf, maar voor het heil van de wereld. Hun leven in aandacht involveert eveneens compassie voor de ander en de intentie om levende wezens te bevrijden, hoe talloos zij ook zijn; wie daar anders over denkt, moet zich afvragen of hij geen overerfde beelden koestert, die in de tegenwoordige tijd geen opgeld meer doen.
Wie zich nu door boeddhisme geïnspireerd voelt, ziet zich wel voor het dilemma geplaatst hoe de leefregels voor monniken passen aan de voet van de leek. Dit addertje onder het gras wordt ‘gemakshalve’ vaak buiten haakjes geplaatst, zowel door volgers van Theravada als die van Mahayana, omdat het beoefenaars niet uitkomt. Met het individualisme en zelfbewustzijn van de huidige wereld waait een hubris mee, alsof mensen van nu te midden van hun andere bezigheden de gelegenheid vinden te volbrengen waarvoor monniken zich vroeger geheel en al vrijstelden wanneer zij het habijt aan trokken.
Een tweede dilemma waarbij boeddhisten nauwelijks stilstaan, is dat het voorwaardelijk ontstaan uit de Pali Canon botst met het eigentijdse begrip dat hieromtrent binnen Mahayana bestaat. Voorwaardelijk ontstaan wordt hier vandaag de dag gedefinieerd als onderlinge onafhankelijkheid en positief gewaardeerd. Dit is iets heel anders dan de Boeddha voor ogen had.
Meditatieve beoefening in Mahayana betekent vaak passieve aandacht voor de beeldenstroom die zich aan je voorbijtrekt. De lotus bloeit in de modder, aldus de zegswijze; samsara en nirvana zijn onderling afhankelijk. Meditatieve beoefening in Theravada is altijd actief en gaat na het bereiken van een staat van gelijkmoedigheid gepaard met bewuste reflectie op geest en leven. Wat constitueert mijn lijden in termen van de keten van relaties en hoe kom ik ervan af, overweegt de theravadin op het kussen.
Het zijn twee modellen van leven in aandacht en ik vraag mij vaak af of ze niet complementair zijn. Mahayana houdt zich overwegend bezig met spirituele wijsheid, Theravada met handelen in het hier en nu. Op de achtergrond hoor ik het koor van critici van beide zijden al aanzwellen, want zij leven graag in hun eigen isolement. Desondanks blijf ik vasthouden aan de gedachte dat kruisbestuiving zin heeft. Wat op dit moment gebeurt, de vier edele waarheden aanroepen en verder de boel de boel laten, heeft evenmin veel zin. Dat binaire komt ook kijken wanneer in meditatie er een scherpe lijn wordt getrokken tussen samadhi en vipassana, terwijl leraren als Sheng-yen en Thich Nhat Hanh betogen dat het altijd twee kanten van één en dezelfde medaille zijn. Ik bedoel maar, er is nog een wereld te winnen wanneer we ons eens werkelijk in elkaar zouden verdiepen.
Ondertussen zet ik een gratis podcast op van AudioDharma met Gil Fronsdal, die zowel een geautoriseerd zenleraar is als een leraar in Theravada. Pragmatisch gebruiken van wat op je weg komt, is dat niet een wezenstrek van het moderne boeddhisme?
Namu Amida Butsu,
Taigu