Interview met Adi Ichsan (vipassanaleraar meditatiecentrum Dhammadipa in Amsterdam) – Mari den Hartog
Je schreef een poos geleden een mail met de titel ‘Is sociale actie bevorderlijk voor vipassana?’ Waarom schreef je dat stuk?
Ondertussen heb ik ook nog een kort stuk geschreven met de titel ‘Wat is de impact van activisme voor bevrijding’ voor de Buddhist Teachers Europe Conference, gebaseerd op dezelfde zorg, namelijk dat door de horizontale verbreding van meditatiegroepen die een eigen identiteit benadrukken, de methodiek om Nibbāna te realiseren langzaam verloren gaat door verwatering met de conventionele wereld. Identiteit is een uitingsvorm van dunk (mana, een van de bevlekkingen) en is een bevestiging van het ik-gevoel.
Mijn schrijven was een pleidooi om vipassana zuiver te houden voor het doel waar het voor is bedoeld, namelijk realisatie van de ongeconditioneerde werkelijkheid. Vrij van conditioneringen, vrij van gehechtheden, vrij van identificatie en vrij van (her)wording in samsara. Hoewel de methode voor ons klaarligt, is het overwinnen van de hindernissen, de bevlekkingen, de passies, de obsessies en de vooringenomenheden niet makkelijk.
Leraren en begeleiders dienen te weten dat zij de aangewezen personen zijn die boeddhisten die Verlichting zoeken, de juiste richting op het pad moeten wijzen. Daarvoor moeten meditatieleraren weten met wat voor soort persoon zij te maken hebben; een echte zoekende of iemand die zich alleen maar probeert te handhaven in de wereld. Voor vipassanaleraren is de prioriteit de zoekenden te begeleiden. Er zijn genoeg andere instanties en methodes voor de begeleiding van de op de wereld gerichte personen. De Boeddha heeft nadrukkelijk gezegd dat zijn leer niet is bedoeld voor groei van aantallen volgelingen of proliferatie van het boeddhisme, maar voor degenen die dat juist niet willen.
Wat bedoel je precies met sociale betrokkenheid?
Met sociale betrokkenheid bedoel ik het aannemen van maatschappelijke concepten of sterker nog, ideologieën en wereldbeelden (zowel reactionair als progressief) als een absoluut gegeven dat je spraak en handelen in de maatschappij bepaalt. In vipassana is het doel om volledig bevrijd te zijn door de directe ervaring van Nibbāna. Het is van primair belang dat je leert niet te willen (niet te begeren), om afstand te houden, en om de werkelijkheid te aanvaarden zoals die is en concepten los te laten.
De horizontale verbreding van meditatiegroepen op basis van maatschappelijke identiteiten, zoals meditatiegroepen voor LHBTIQ-plussers of yogi’s van kleur, geven een valse hoop op veiligheid en versterken het gevoel van het beschikken over een identiteit. Daarbij gaat de essentie van de vipassana-benadering verloren, namelijk dat je de aandacht enkel op ultieme realiteitsobjecten gaat richten en concepten loslaat. Als concepten als waar worden aangenomen, dan vervalt de yogi direct in de conventionele realiteit, met alle gevolgen van dien. In de VS en Duitsland zijn er al boeddhistische meditatieleraren die ‘alt-right’ (extreemrechts) boeddhisme propageren en ageren voor een rechts-conservatieve inrichting van de maatschappij. Hetzelfde gebeurt in het Oosten waar je groepen als Bodu Bala Sena in Sri Lanka hebt en in Myanmar, waar de voormalige kampioen voor betrokken boeddhisme, Sitagu Sayadaw, nu de militaire dictatuur legitimeert. Dit is wat er gebeurt wanneer je niet in staat bent om te zien dat concepten slechts een maaksel zijn van het brein, en dat ze niet de realiteit zelf zijn.
Uiteraard is het als mens in de maatschappij onmogelijk om niet beïnvloed te worden door, of bewust gebruik te maken van concepten, omdat je anders niet kan functioneren of doelen bereiken. Alle menselijke ervaringen worden door ons bewustzijn direct geconceptualiseerd en bewaard in het geheugen. Maar dezelfde concepten leiden direct naar ‘willen zijn/niet willen zijn’ (bhava/abhava), wat de directe aanleiding is voor het bestaan in samsara. Bij vipassana leren wij juist te zien dat concept en ultieme realiteit twee verschillende sferen zijn en dat de misvatting dat je een ‘zelf’ bent, voortvloeit uit het onvermogen om de realiteit te zien zoals die is.
Is er een verschil tussen sociale betrokkenheid als vipassana-beoefenaar en als boeddhist?
Ja, een boeddhist in het algemeen is meestal een puttujhana (wereldling). Deze heeft (nog) geen commitment of wens om Nibbāna zo snel mogelijk te realiseren, liefst nog in dit leven. Een vipassana-beoefenaar is daarentegen een zoekende/discipel die streeft naar realisatie in dit leven. Daardoor is er voor de wereldling-boeddhist geen enkele noodzaak om zich te focussen op de ultieme realiteit (behalve via boekenkennis of intellectuele ontwikkeling) de wereldling kiest er juist voor om middels concepten te leven en te handelen. Ook een wereldling leert de Dhamma kennen middels concepten en de internalisatie van de ‘heilzame concepten’. Hierdoor kan een wereldling ook afstand nemen van ‘onheilzame concepten’ en probeert die te vermijden of te onderdrukken als het moet.
Bevrijding kent verschillende lagen en dimensies. Voor een wereldling liggen de prioriteiten anders dan voor een vipassana-yogi. Voor de wereldling heeft het privébelang in het maatschappelijk gebeuren prioriteit, terwijl het voor de yogi’s het realiseren van niet-zelf is. Voor de yogi ligt een enorme taak om alle vormen van vooringenomenheid, obsessie, passie en onzuiverheid te overwinnen, die uiteindelijk alleen gerealiseerd kan worden op het moment dat de yogi de training niet meer richt op concepten en externe zaken, maar naar binnen toe.
In de zeventiger jaren werd ons door de Thaise monniken duidelijk gemaakt dat je, wil je wereldvrede bereiken, bij jezelf moet beginnen, en dat is nog steeds actueel. Door het onderzoek naar binnen te richten ziet de yogi dat dukkha (lijden/onvrede) in wezen slechts een weergave is van een prikkel bij de zintuigpoort en een geconditioneerde bewustzijnsrespons op die prikkel. Het heeft niets te maken met zelf, onrecht, ras, geloof of wat dan ook. Deze opstelling in de vipassana-training is voor de wereldling-boeddhist irrelevant, want de wereldling is immers zowel moreel als spiritueel niet uitgerust om deze doelen te begrijpen of te wensen. Daarentegen is het voor de wereldling van belang om de eigen levensomstandigheden te verbeteren, om onderscheid te kunnen maken tussen wat goed en wat niet goed is voor de wereldling. Door eigen ‘onwetendheid’ zoekt een wereldling bij het mediteren slechts om het bestaan lichter te ervaren, beheersbaar en stabiel, maar is er geen streven naar Nibbāna in dit leven. Voor hen maakt het niet uit of je mindfulness of vipassana beoefent; ze zijn niet in staat om het verschil te begrijpen. Maar de insteek van deze wereldling mag niet de insteek zijn van een theravada vipassanaleraar. De vipassana-leraar moet altijd voorspiegelen dat er een hoger doel is dat ware bevrijding belichaamt.
Je had het eerder ook over sociale betrokkenheid binnen 3 niveaus van realisatie. Kun je daar meer over vertellen?
In het algemeen zijn er 3 niveaus van kennisrealisatie (niet te verwarren met de 16 ñana-inzichtsniveaus en ook niet met de 4 niveaus van heiligheid): 1. boekenkennis (suttamayapañña); 2. praktijkkennis (cintamayapañña) en 3. bevestigd resultaat (bhavanamayapañña). Deze drie kennisniveaus staan parallel met de 3 classificaties van personen op basis van hun mentale ontwikkeling: 1. wereldling (puttujhana); 2. discipel/zoekende (sekha/cari) en 3. wetende/leraar (asekha/acarya). Zoals eerder genoemd heeft voornamelijk de sekha/cari het nodig om consequent en vastberaden concept van ultieme realiteit te scheiden. Onbetrokkenheid en gelijkmoedigheid ten opzichte van alle verschijnselen is het eerste tussenstation dat een sekha moet kunnen realiseren. Hiervoor is het volgen van lange retraites nodig en soms ook afzondering en ascese. De wetende heeft de vruchten van de training reeds zelf ervaren en hoeft niet langer afgezonderd te zijn van de wereld. De wetende kan zelfs terugkeren in de wereld en zijn bevindingen over het pad naar ongeconditioneerde vreugde middels concepten weer aan anderen bekendmaken. In Azië worden asekha’s vereerd om hun arahat-status en hun uitspraken hebben zowel politieke als sociale consequenties, zoals bij de afkeuring door Luang Ta Mahabua van de politiek van de Thaise premier Taksin Chinawatra. De meeste puttujhana’s leren de inhoud van de Dhamma middels concepten, om zo een beter levensbestaan te kunnen opbouwen. Naarmate meer over de Dhamma is vernomen, gaat de wereldling ook de behoefte in zichzelf herkennen om verlost te raken van ongemak en om stilte en vrede te ervaren. Deze persoon begint dan meditatiesessies te volgen en als deze persoon genoeg verdiensten bezit en perfecties heeft ontwikkeld, dan voelt deze persoon zich geroepen tot intensieve vipassana of zelfs om een monastieke roeping te volgen.
Ik begreep dat je vindt dat vipassanaleraren en -begeleiders zich niet bezig moeten houden met sociale betrokkenheid. Klopt dat en waarom vind je dat?
Leraren en begeleiders moeten natuurlijk weten wat er in de wereld gebeurt en als privépersoon betrokken kunnen zijn bij een goed doel waar zij zelf voor kiezen. Maar als vipassana-leraar heb je als primaire taak om yogi’s naar een Nibbāna-moment (maggaphalapñana) te begeleiden. Dit is immers het enige bestaansrecht van vipassana, namelijk een methode bieden van verlichting middels Nibbāna-ervaring door wijsheid (paññavimutti). Anders hadden wij allen gewoon samatha kunnen beoefenen en pas over miljarden existenties eventueel bevrijd raken van onjuiste zienswijzen.
Een vipassanaleraar die zelf politiek actief is dient de yogi’s niet zijn politieke visie voor te spiegelen, maar erop te wijzen dat de oplossing voor hun problematiek niet buiten ligt, maar binnen. Door naar binnen te kijken worden de verschillen in beleving tussen concept en ultieme realiteit zichtbaar. En ook dat veranderlijkheid, ongemak en chaos de standaard is van de wereldse realiteit, maar dat ook Nibbāna zich daarbinnen bevindt als de verscholen ultieme realiteit.
Als leraren ervoor kiezen om alleen puttujhana’s te faciliteren of als zij de yogi’s niet kunnen begeleiden naar de fase van gelijkmoedigheid en naar ‘kennis van afkomstverandering’, ‘kennis van het pad’ en ‘kennis van de vrucht’, dan dien je jezelf geen vipassanaleraar te noemen. Vipassana is de directe training in juiste-zienswijze en juiste-voornemens in het achtvoudige pad, dat in ‘bevrijding door wijsheid’ resulteert. Daarom is het niet passend voor vipassanaleraren om aan yogi’s sociale betrokkenheid te adviseren, terwijl de training juist begint met onthechting en het loslaten van concepten.
Privé moeten leraren zelf weten of ze betrokken willen zijn bij een zaak of niet. Echter, de geschiedenis laat zien dat als je bezig bent met concepten, dat polarisatie en wording (bhava) direct ontstaan. Betrokken boeddhisten zijn er altijd geweest, ook in Azië. Maar zodra men gewend raakt aan het aanhangen van visies, dan worden visies dwangmatig, bepalend, en confronterend. Niet zonder reden zijn vele monniken die in de Birmese Anjerrevolutie voorop stonden, jaren later betrokken geraakt bij de vervolging van de Rohingya-moslims. Verlichting kent vele lagen en veel dimensies, maar zo ook samsara. Het is niet makkelijk om verlichting volledig in een keer te realiseren. Daarom is het des te belangrijker dat vipassanaleraren het leertraject voor yogi’s zuiver en paraat houden (begeleiden conform de 16 ñana-inzichtsniveaus) voor de echte zoekenden. Zij hebben het verdiend om het pad te mogen betreden. Het is niet de taak van vipassanaleraren om zoethoudertjes van een veilig, comfortabel en stabiel bestaan te bieden, terwijl wijsheid juist gevormd wordt in onbeheersbaarheid, ongemak en instabiliteit (anatta, dukha, anicca).