Het boeddhisme beweegt zich op het slappe koord van de middenweg en de val van eternalisme is altijd dichtbij. Ik heb een zekere mate van allergie ontwikkeld voor woorden als leegte en eenheid. Hoe rechtvaardig je deze vanuit de fenomenologie van het boeddhisme en het voorwaardelijk ontstaan, waarin niet-weten altijd vóór de abstractie komt?
“Alle verklaringen in woorden zijn voorlopig en zonder geldigheid. Ze worden immers alleen maar gebruikt in samenhang met illusies en zijn niet bij machte om Zo-heid uit te drukken. De term Zo-heid heeft ook geen eigenschappen die in woorden nader kunnen worden uitgewerkt. Als term is Zo-heid, zou je kunnen zeggen, de grens tot waar verwoording kan gaan; het is een woord dat wordt gebruikt om aan woorden een einde te maken. Het wezen van Zo-heid zelf kent echter geen einde omdat vanuit het absolute aspect alles echt is. Evenmin is er iets wat als echt hoeft te worden aangeduid, want alle dingen verkeren in gelijke mate in een staat van Zo-heid. Aan geen enkel van deze dingen kun je denken of in woorden uitdrukking geven. Vandaar ook de naam Zo-heid.”
Het ontwaken van geloof in Mahayana (China, 6e eeuw)
Dit is een fragment uit een Engelse vertaling van een Chinese boeddhistische tekst uit de zesde eeuw. Aan deze tekst, Het ontwaken van geloof in Mahayana, heb ik eerder dit jaar al een artikel gewijd. Voor mij deed de kennismaking met dit document de wereld een moment stilstaan: “Dit is het. Ik ben uitgeraasd; mijn intellectuele gewoonte-energie is opgebrand, uitgedoofd. Er is denken vóór en denken na. Denken na is anders, getemperd, in dienst van. De vijf skandha’s: ze zijn inderdaad leeg,” schreef ik in april.
Paplepel
En naarmate ik de ervaring liet bezinken en de tekst vaker las, kwam het hierboven weergegeven fragment meer op de voorgrond te staan. Ik werd er letterlijk met stomheid door geslagen, iedere keer weer. Niet dat wat er staat, volkomen nieuw voor mij was. “Alle verklaringen in woorden zijn voorlopig en zonder geldigheid,” is een soort axioma dat je als zenstudent tijdens de dharmalessen met de paplepel wordt ingegeven.
Wat mij echter wel rauw op het dak kwam vallen na twee jaar onstuimig publiceren over tal van facetten van het boeddhisme, waren twee vragen: Wat betekent het voor mijn schrijven dat de geldigheid van woorden ter discussie staat? En hoe zorg ik ervoor dat mijn denken niet oeverloos wordt maar in dienst komt te staan van de Dharma?
Er zullen mensen zijn die zeggen: “Ho, ho, Het ontwaken van geloof in Mahayana is er maar een uit vele boeddhistische teksten.” Dat is op zichzelf waar, maar net deze tekst raakt mij diep. In een bestek van zo’n dertig pagina’s wordt er op een aansprekende, inventieve manier een synthese in beproefd van het ideeëngoed van verschillende concurrerende scholen die elkaar ontmoetten op het raakvlak van Indisch en Chinees boeddhisme.
Om deze reden is het dan ook een beroemde, formatieve tekst waarvan de inhoud is geabsorbeerd door latere scholen in het Chinese boeddhisme. Op zichzelf is het dus al niet maar een uit vele teksten, hoewel belangrijker voor mij was dat het bij het lezen ervan was alsof het wolkendek even opentrok en een weldadig zonlicht mijn beleving van de Dharma bescheen.
Stormloop
Er gebeurde meer in de maanden nadat ik, in december 2013, herintrad bij de sangha van het Amsterdamse zencentrum en deze keer officieel toevlucht nam (jukai). In een visioen tijdens een meditatie zag ik Jezus die een hand naar me uitstak. Ook hier heb ik eerder over geschreven. En, aangemoedigd door mijn leraar, volgde ik het spoor van de nembutsu dat me via een omweggetje tot in het hart van Zen bracht.
Ik heb inmiddels zoveel over Amida Boeddha en de nembutsu geschreven dat ik soms mensen tegenkom die veronderstellen dat ik me tot het Reine-Landboeddhisme heb bekeerd. Niets daarvan, de nembutsu is voor mij een vorm van zenbeoefening, al kun je zeker ook in deze context stellen dat woorden maar woorden zijn, en dat we vooral niet voor de illusie moeten bezwijken dat benamingen van boeddhistische scholen meer zijn dan voorlopige aanduidingen.
Ruim twee jaar lang heb ik artikel in, artikel uit, een stormloop ondernomen op een boeddhistisch bastion vol kraken en scheuren – en hoe kan het ook bijna anders na een levende geschiedenis van vijfentwintig eeuwen. In de periode dat de stomheid de overhand had, heb ik een paar weken lang een schrijfpauze ingelast waarin ik enkele malen het grote geschenk heb mogen smaken van sanghabezoek.
Dat alleen al, het juweel van de sangha, heeft een matigende invloed op mijn pen. Als het gesproken (en gezongen) woord en de gedragen stilte van gezamenlijke meditatie mede een stem in het kapittel krijgen, dan is de schrijver niet meer alleen zichzelf tot standaard.
Geestelijk thuis
Momenteel ben ik bezig een map te ordenen met ruim tweehonderd knipsels, documenten en pagina’s met aantekeningen van onderzoek uit die eerste twee jaar. Ook nu ik weer ben gaan schrijven, houd ik het tempo laag om deze informatie langzaam tot mij te nemen.
Er is zoveel Zen vóór Dogen, er is zoveel Reine-Landboeddhisme vóór Shinran. Er is zoveel Mahayana vóór de Avatamsaka-school (Huayan), en in het bijzonder Yogacara, waar mijn geestelijk thuis toch een beetje lijkt te liggen. Er zijn zoveel actuele vragen over boeddhisme, over de relevantie ervan, de duidelijkheid (of het gebrek daaraan) en de uitglijrisico’s.
Er blijven dingen zitten te wringen. Het nondualiteit-boeddhisme beweegt zich op het slappe koord van de middenweg en de val van eternalisme is altijd dichtbij. Ik heb een zekere mate van allergie ontwikkeld voor woorden als leegte en eenheid, woorden die je in de traditie al vanaf Huineng en de Hartsutra tegenkomt (en die ook in de eeuwen na het begin van onze jaartelling al besproken werden). Maar hoe rechtvaardig je deze vanuit de fenomenologie van het boeddhisme en het voorwaardelijk ontstaan, waarin niet-weten altijd vóór de abstractie komt?
In ons eigentijdse verstaan kom je tegen wat religie altijd heeft gekenmerkt, namelijk de behoefte aan het uitbeelden van heelheid en dus worden uit het boeddhisme die thema’s gelicht en naar behoefte bijgebogen die ons lijken aan te spreken. Niets nieuws onder de zon, maar er begint hier ook een spanningsveld met de eigen dynamiek van het boeddhisme dat de moeite waard is te onderzoeken en dat zal ik, al schrijvend, blijven doen.