De Gandhavyuha is het laatste hoofdstuk uit de Avatamsaka Sutra. Hij hoort bij die groep teksten die we de mahayana sutra’s noemen. Ze zijn geschreven aan het begin van onze tijdtrekening, dus enkele eeuwen na de historische Boeddha.
De tekst die we [de beoefenaars van de Maha Karuna Ch’an traditie in Nederland en België, red.] zingen, is een Nederlandse vertaling van een Chinese vertaling van het oorspronkelijk Sanskriet. Daarenboven zingen we hem in de stijl van de Russisch orthodoxe liturgie. Het minste wat we kunnen zeggen is dat hij flink wat culturele watertjes doorzwommen heeft.
Het Nederlands maakt het een eigentijdse tekst. Dit is niet geschreven voor een Indische heremiet. Dit is voor ons geschreven. Voor ieder van ons.
Zonder het Chinees was deze tekst wellicht verloren gegaan. Het is vooral door het Chinese boeddhisme dat de mahayana sutra’s bewaard zijn gebleven.
Dat hij van Indische oorsprong is merk je nog aan het wat geëxalteerde karakter ervan. De Indische cultuur heeft een zwak voor extase. Iets wat ons nuchtere westerlingen soms een beetje wrevelig maakt. De hypernuchtere Chinezen hadden hier hetzelfde probleem mee. Voor hen was het boeddhisme ‘Westers’ wat dezelfde bijklank had als ‘Oosters’ voor ons.
Als je de tekst zingt dan merk je dat dat bezwaar wegvalt. Gezongen teksten horen nu eenmaal thuis is een ander taalspel dan bijvoorbeeld een filosofische tekst.
In de Gandhavyuha wordt het verhaal gedaan van de pelgrimstocht van een jonge monnik Sudhana. Hij bezoekt op aanraden van Manjushri 52 leraren. Uiteindelijk komt hij terug uit bij zijn beginpunt, bij Manjushri.
Het verhaal maakt duidelijk dat datgene waar we zo hevig naar verlangen en met zoveel hartstocht naar op zoek gaan, er altijd al was. We zijn er nooit van weggegaan en zullen het bijgevolg ook nooit bereiken.
Ten slotte ontmoet Sudhana nog Samantabhadra die hem vertelt dat inzicht maar betekenis heeft in de mate dat het zich ten dienste stelt van alle levende wezens.
De tekst die we zingen is een fragment uit de onderrichtingen die Sudhana krijgt tijdens zijn talrijke ontmoetingen.
‘Het Grote Mededogen is de essentie van de meditatie. Het is haar lichaam, haar bron en haar middel, om zich in heel het universum te verspreiden. Zonder dit “grote hart” van liefde en mededogen is de meditatie, hoe verheven die in andere opzichten ook mag zijn, van geen enkele waarde.”
Met de eerste zin is alles gezegd. ‘Het Grote Mededogen is de essentie van de meditatie.’ Punt. Als je dit hebt laten binnenkomen, kun je de boeken dichtdoen en naar huis gaan. Je weet het: het Grote Mededogen is de essentie van de meditatie.
Waarom moet het zelfs nog gezegd worden? We weten toch dat een plus een twee is. Helaas moet het tot in den treure toe herhaald worden. Als Anders Breivik vertelt dat hij zich op zijn bloedige terroristische aanslag voorbereid heeft door meditatie dan wordt duidelijk hoe het kan ontaarden. We hoeven het helemaal zo ver niet te zoeken.
Meditatie kan verworden tot een harde, meedogenloze discipline. Een bodemloze discipline van nooit genoeg en altijd meer. Ik heb te veel mensen gebukt zien gaan onder het gevoel van niet te voldoen aan de verwachtingen van de groep, de leraar, hun eigen verwachtingen.
‘Het is haar lichaam, haar bron en haar middel, om zich in heel het universum te verspreiden.’ Je zou dit, iets minder cryptisch, maar daarmee ook iets minder mooi en poëtisch kunnen herformuleren als: mededogen is het motief, de praktijk en de vrucht van de meditatie.
Het is haar bron, haar motief. Met welk motief beginnen mensen te mediteren? Het is altijd best met het juiste motief, met de juiste intentie te starten.
Vaak starten mensen vanuit een heel andere bron dan mededogen. Het verkeerde uitgangspunt waarmee bijna iedere westerling er aan begint is: er is iets mis met mij. De verkeerde intentie die hieruit voortvloeit is dan: als ik (meer) mediteer doe ga ik beter worden.
Voor veel mensen is dit zo vanzelfsprekend dat ze zich nauwelijks kunnen voorstellen dat er een ander uitgangspunt mogelijk is. Maar zelfveroordeling is niet de bron, mededogen is de bron van meditatie.
Dit is het bevrijdende van de eerste edele waarheid. Er is lijden. Zeker er zijn ook goede dingen. Er is geluk, plezier, genieten. En er is ook lijden. Het feit dat we soms lijden, soms heel diep zelfs, betekent niet dat er wat mis is met ons. Het is onze condition humaine. Lijden vraagt niet om veroordeling maar om mededogen. Dat is de bron van meditatie.
Als je ergens naar toe wil kun je beter in de goede richting vertrekken. Als je start vanuit het idee dat er iets mis is, loop je van in het begin de verkeerde kant uit. Daarom lijkt de zenweg soms zo lang. Waar wil je uitkomen? Wel net als Sudhana: hier, waar je nu staat, zoals je bent. Sommige mensen nemen een omweg van 40.000 kilometer om uit te komen waar ze nu zijn. Altijd rechtdoor en je kunt niet missen.
Als je mededogen als bron, als uitgangspunt neemt, ben je er nu. Nu meteen. Zonder omwegen.
Het is haar middel. Mededogen is niet enkel het motief. Het is ook de praktijk zelve. Meditatie is gaan zitten en met een mateloze mildheid alles wat zich aandient bestaansrecht geven. Ook je pijn, je verdriet, de gedachten die je liever niet hebt en de gevoelens waarvan je vindt dat je ze niet zou mogen hebben. Een mateloze mildheid, een mateloos mededogen.
Het is een praktijk, iets wat je doet. Het doen zit hem in het toelaten van iets wat er altijd al was. Meditatie is als het openzetten van het raam. Dat is de bewuste keuze. Maar je moet de lucht niet zelf maken en niet zelf naar binnen doen komen. Dat doet ze vanzelf. Maar jij bent het die het raam openzet. Jij bent het die komt zitten en je hart en je geest opent.
Het is haar lichaam. Mededogen is groter dan jezelf. Zittend in meditatie vult je hart, je geest, je lichaam zich met mededogen. Zittend in meditatie word je één brok mededogen. Een lichaam van mededogen.
Meditatie is niet belangrijk. Het is maar een oefening. Het is enkel door het mededogen te belichamen dat het zich ‘in het hele universum’ kan verspreiden.
‘Zonder dit ‘grote hart’ van liefde en mededogen is de meditatie, hoe verheven die in andere opzichten ook mag zijn, van geen enkele waarde.’ Alle diepe of verheven ervaringen, alle satori’s, kensho’s, daikensho’s, verlichting … zijn allemaal van geen enkele waarde zonder dit ‘grote hart’ van liefde en mededogen.
“Dit is de plaats van al degenen, die getekend zijn door liefde en mededogen. Wanneer zij zien hoe andere levende wezens lijden, zijn zij bereid in dit lijden af te dalen, en precies diezelfde pijn te ervaren in zichzelf.”
‘Dit is de plaats’. Ook in het verdere verloop van de tekst wordt telkens opnieuw herhaald: dit is de plaats. Waar? Dit is de plaats. Niet ergens anders. Niet ergens waar het beter is. Nee, hier. Dit is de plaats.
‘ … van al degenen, die getekend zijn door liefde en mededogen.’ Soms zeggen we dat iemand getekend is door haat of door verdriet, door de pijn die hij heeft doorgemaakt. Dit is de plaats van al degenen, die getekend zijn door liefde en mededogen. Als je het tot je oefening maakt om te zitten met een mateloos mededogen word je getekend door liefde en mededogen.
Wanneer zij zien hoe andere levende wezens lijden, zijn zij bereid in dit lijden af te dalen, en precies diezelfde pijn te ervaren in zichzelf.’
Het Nederlands heeft geen goed woord om het Sanskriet karuna te vertalen. Medelijden is neerbuigend. Om die reden hebben we het Middelnederlands synoniem van medelijden, mededogen, kunstmatig terug ingevoerd. Zo begint mededogen stilaan opnieuw een plek te krijgen in ons taalgebruik.
Het Nederlands heeft wel een uitdrukking die precies uitdrukt wat mededogen is: het aan je hart laten komen. Soms zeggen we: dat wil ik niet aan mijn hart laten komen. Mededogen is de bereidheid het lijden dat je ziet aan je hart te laten komen en ‘precies diezelfde pijn te ervaren in jezelf.’
Dit kan moraliserend overkomen. Zeker als je aan zen begint met het idee van niet goed genoeg te zijn. Dan ontstaat iets van: zie je wel, ik kan dit niet. Of een verontschuldigend: geen mens kan dat aan.
Maar het is niet moraliserend bedoeld. De enige die de vraag kan beantwoorden wat je in jezelf kunt en wil ervaren, ben je zelf. En het enige startpunt daarbij is opnieuw jezelf.
Luisteren naar iemands verdriet leer je in de eerste plaats op je kussen. Bij het luisteren naar je eigen verdriet. Als je vertrouwd raakt met je eigen verdriet, door daar met mateloos veel mildheid en mededogen ruimte voor te maken, dan is ook de ander welkom. Dan pas ben je bereid om het aan je hart te laten komen en precies diezelfde pijn te ervaren in je zelf. Dan ontdek je ook de helende kracht van mededogen. Ook daar waar helemaal geen oplossing meer is. Dan vindt Hisamatsu’s fundamentele vraag: ‘Wat doe je als je niets meer kan doen?’, haar vanzelfsprekend antwoord.
(wordt vervolgd)