Robert Hartzema heeft sinds 1980 cursussen boeddhistische psychologie en dzogchen gegeven. Hij werkte ook jarenlang als trainer voor een therapeutische opleiding. Hij is een leerling van de Tibetaanse leraar Tarthang Tulku en heeft 20 boeken geschreven. Hierin heeft hij, volgens eigen zeggen, het dzogchen-onderricht op een westerse manier uitgewerkt en gepubliceerd, niet alles maar in zijn ogen wel in voldoende mate. In het boek dat hier voor me ligt probeert hij de leer van dzogchen nog eens op een systematische en praktische manier uit te leggen. Het is wel zijn laatste boek, in de toekomst wil hij zich volledig aan meditatie gaan wijden.
Landen
Het boek bestaat uit twee hoofdstukken: “Land in de werkelijkheid” en “Stap in het heden”. Hartzema betoogt in het eerste hoofdstuk dat we in drie verschillende werkelijkheden leven: de wereld van de verbeelding, de echte wereld en de wereld van de gevoelens die daar tussenin ligt. Volgens hem halen we die drie werkelijkheden voortdurend door elkaar en dit levert een hoop problemen op. Zodra er angst toeslaat, bijvoorbeeld door de dreiging van een pandemie, zien we onze angstbeelden voor de werkelijkheid aan en slaat de paniek toe. Dat komt doordat we als kind niet hebben geleerd op onze zintuigen te vertrouwen en ons lichaam van binnenuit te ervaren. We hebben dus onze gevoelens en lichamelijke ervaringen verwaarloosd. Daar komt dan nog bij dat we ons de laatste tijd laten manipuleren door de schijnwerkelijkheid van internet.
Zonder het mobieltje is het echter nog steeds niet rustig in ons hoofd. Er gaat daar een stroom van gedachtes aan ons voorbij, die voortdurend met ons op de loop gaan. Tussen de echte werkelijkheid en de fantasieën bestaat er volgens Hartzema echter een vrije tussenruimte die ons de gelegenheid geeft om zelf te kiezen. In die ruimte is er een spanning tussen twee neigingen: aan de ene kant is er een angst voor de werkelijkheid en aan de andere kant een behoefte aan veiligheid. Van deze spanning merken we niets omdat ze deel zijn gaan uitmaken van ons ik-gevoel. Het is moeilijk om deze spanning onder ogen te komen, want dit onthult hoe kwetsbaar we in wezen zijn. We hebben dus een innerlijke weerstand om in de werkelijkheid te landen.
Aanwezig zijn
In de werkelijkheid landen betekent volgens Hartzema bewust en met alle aandacht aanwezig zijn in het hier en nu. Als je dit doet, merk je dat je altijd kunt kiezen, maar dat je die keuzevrijheid probeert te verbergen door zelf opgelegde regels en dogma’s.
Landen in de werkelijkheid betekent volgens Hartzema ook contact krijgen met je lichaam. Dit wil zeggen lijfelijk aanwezig zijn en je gedachten loslaten. Je kunt natuurlijk niet stoppen met denken en dat is ook helemaal niet de bedoeling, maar je kunt je gedachten wel bewust opmerken als gedachte en ze vervolgens loslaten. Na verloop van tijd verdiept de ervaring zich en besef je dat er tussen de gedachtes door een leegte opdoemt. Die leegte is het begin van een nieuw soort vrijheid. Ze toont zich nog het beste in de ervaring van de ruimte. Ruimte is er overal en altijd, want zonder dat is beweging en verandering onmogelijk. Hartzema geeft daarom verschillende manieren om op ruimte te mediteren.
Als je dan in de werkelijkheid geland bent, merk je dat deze werkelijkheid nogal ongrijpbaar en veranderlijk is. Hartzema voert hier het verschil in tussen de betrekkelijke en de absolute werkelijkheid. Wat we als werkelijkheid ervaren is betrekkelijk en daarom veranderlijk en bovendien subjectief. Deze werkelijkheid is dus een illusie, want ze doet alsof ze de enige werkelijkheid is. Wij maken de illusie volgens Hartzema bovendien zelf voortdurend concreet door er een drama van te maken. Daarbij schieten we voortdurend van de ene context naar de andere, zonder iets van onze rusteloosheid te merken.
Het verwarrende is nu dat de werkelijkheid zowel concreet is als afhankelijk, zowel stabiel als veranderlijk. Religie is volgens Hartzema niets anders dan het benadrukken van het stabiele aspect van de werkelijkheid. Het gaat er echter volgens hem om dat we ons van het concrete en stabiele aspect van de werkelijkheid bewust worden, zodat we het afhankelijke en veranderlijke aspect kunnen leren waarderen. Wie dat kan is volgens Hartzema ongekunsteld zichzelf, want hij of zij identificeert zich niet meer met de verandering.
Springen
Hoe spring je nu in het heden? Het heden is veranderlijk, het is een stroom van gebeurtenissen en Hartzema vindt dat we in de stroom moeten springen. Dat wil dus zeggen dat we niet voor de veranderingen moeten weglopen. We moeten ze juist beseffen. De tijd of de verandering vindt zowel in ons innerlijk plaats als in de buitenwereld. Gewoonlijk beseffen we deze verandering niet omdat we voortdurend met het verleden en de toekomst bezig zijn. Als we ons echter voor het heden openstellen en onze gedachten loslaten, laten we volgens Hartzema ons meedrijven in de stroom van de tijd. Volgens Hartzema zijn toekomst en verleden illusies en is er alleen het heden dat bewegend aanwezig is. Onze illusies trekken ons echter voortdurend naar zich toe, omdat we in wezen bang zijn voor het heden, een angst die we ook ervaren in de angst voor de dood. Deze angst moeten we echter onder ogen zien, want ze is ook de weg naar de verlossing. “Zodra je in het heden springt, ga je er doorheen, door de geschilderde papieren achterwand van het theater, en bevind je je in een onbekende meerdimensionale werkelijkheid… Dan ontstaat er een intieme zorgeloosheid of weldadige onverschilligheid… Omdat de verschillende werkelijkheden tegelijkertijd transparant aanwezig zijn en altijd beschikbaar… Zo ongeveer.” (Bladzijde 102).
Conditionering
Het vermogen om in het heden te zijn is volgens Hartzema van kinds af aan bij iedereen aanwezig. Het wordt echter verborgen door allerhande conditioneringen die we in onze opvoeding hebben ondergaan. Als we dit echter beseffen kunnen we ook proberen ons ervan te bevrijden. Volgens Hartzema is het daarvoor belangrijk om opnieuw contact te krijgen met onze zintuiglijke ervaringen. Hij beschrijft de fysiologie van de zintuigen en legt uit hoe we daar gewoonlijk slechts gedachteloos gebruik van maken. Het hoogtepunt van deze bewustwordingsweg is volgens hem het je bevrijden van gedachten door een volledig besef van je lichaam, je ademhaling en je zintuigen. Dit is ook een volledige bewustwording van het heden, want gedachten zijn altijd te laat. Tenslotte legt Hartzema kort de verschillende soorten het bewustzijn uit die de yogācārafilosofie onderscheidt en waar de theorie van de dzogchen zich op baseert. Aan de basis daarvan ligt een universeel totaal bewustzijn dat de verlossing mogelijk maakt.
“Van oorsprong bezit ook de mens een basale intelligentie waar vanuit hij de omgeving ervaart hij zich niet alleen bewust is van wat hij waarneemt, maar ook in staat is zichzelf waar te nemen evenals de interactie tussen de innerlijke en de uiterlijke wereld. Dit woordeloze totaalbewustzijn is nog steeds de bron waar alle ervaringen en handelingen uit voortkomen, ook wanneer je daar zelden enig contact mee voelt.” (bladzijde 154)
Conclusie
Het boek is goed verzorgd en uiterst leesbaar. Hartzema wisselt zijn betoog af met mooie illustraties en historische of culturele anekdotes. Hij laat af en toe ook door middel van schetsjes zien wat hij bedoelt. Vele lezers zullen hem ook dankbaar zijn dat hij alle technische boeddhistische termen weet te vermijden. Hij vertelt zijn verhaal in goedlopend alledaags taalgebruik. Soms wat te veel zelfs. Bij een zin bijvoorbeeld die alleen bestaat uit het woord “Maar.” (bladzijde 38) blijf ik steken.
Het boek is een goed voorbeeld van hoe het boeddhisme zich in een andere cultuur verspreidt. Zoals de Indiase brahmanen en de Chinese intellectuelen vroeger, interpreteert Hartzema de dzogchen-leer gedeeltelijk in zijn eigen kader van therapeut. Het idee van een kosmisch totaalbewustzijn in de dzogchen-leer verraadt bijvoorbeeld brahmaanse invloeden, we vinden het nu nog terug in de “Creatieve Intelligentie” van de Transcendente Meditatie-beweging. Het therapeutenkader van Hartzema geeft een bijna onmerkbare spanning die steeds terugkomt. Het zal bijvoorbeeld vele lezers aanspreken om met aandacht te eten en zelfs met aandacht te koken, maar boeddhistische monniken en ook sadhu’s of kluizenaars zijn nooit echte smulpapen geweest. De Boeddha heeft herhaaldelijk gezegd dat lekker eten of schoonheid (of hun tegendeel) totaal irrelevant zijn voor de verlossing, ze leiden hooguit de aandacht af. Aandachtig eten is om je geest in de gaten te houden, niet je tong. Waarom zou je je er bovendien druk om maken als alles in wezen leeg is?
Hartzema verraadt een zekere romantische inborst door zijn verheerlijking van de kindertijd, de natuur en zijn anti-intellectualisme. Hij neigt ook tot een zekere psychologisering, zoals de veronderstelling dat achter al onze gedachten een soort onbewuste angst verborgen ligt. Bovendien gaat hij uitgebreid in op de fysiologische eigenschappen van de zintuigen, dat volledig berust op wetenschappelijk onderzoek en niet te rijmen valt met het mensbeeld van dzogchen. Dit terwijl hij voorbij gaat aan wat de wetenschap te zeggen heeft over het ontstaan van dzogchen. Zijn schets van het ontstaan van de beschaving en zijn aanname van de eenheid van alle religies hoort echter weer meer thuis in de theosofie.
Naast al deze eigenaardigheden staat het boek echter vol met waardevolle inzichten en instructies. Ik moet ten slotte echter nog een enkel puntje van kritiek kwijt: Jules Deelder leefde van 1945 tot 2020 en niet van 1981 tot 2019 (bladzijde 134). Echt weer iets voor een (ex)Amsterdammer om hier zo de mist in te gaan (grapje).
Uitgeverij Karnak, Drempt 2021
Paperback 167 bladzijden
ISBN 97890 6350 118 1
prijs € 22,50
Henk van Kalken zegt
Dank voor deze recensie, het geeft veel herkenning.
Hoe Hartzema schrijft, hoe hij de essentie van dzogchen weet te verwoorden.
Ik ga dit boek voegen bij de andere boeken die ik van hem heb. Nu mijn dzogchenleraar niet langer onder ons is en ik nog geen ‘vervanger’ heb gevonden is het prettig om Hartzema’s boeken als een soort dzogchenleidraad te gebruiken. Hij benadert dingen soms wat anders dan ik gewend ben, maar dat is ook wel eens verfrissend.
G.J. Smeets. zegt
“Hartzema betoogt in het eerste hoofdstuk dat we in drie verschillende werkelijkheden leven: de wereld van de verbeelding, de echte wereld en de wereld van de gevoelens die daar tussenin ligt.”
Ja dat betoogde Karl Popper in 1967 ook al, wellicht heeft Hartzema dat gekopiëerd. En Plato betoogde een paar duizend jaar geleden ook zoiets. Wat Jules Deelder betreft een citaat: “Wat nergens op lijkt is echt.”
Piet Nusteleijn zegt
“Landen in de werkelijkheid”
We zullen wel denken dat we snappen wat hier staat. Het is echter toch raar.
“Lijfelijk aanwezig zijn”
Wel zullen weer denken dat we snappen wat hier staat. Het is wel raar.
Bestaat niet lijfelijk aanwezig?
“Je gedachten loslaten”
Dat zeggen we zó vaak. Kan het? Is er dan iemand of iets dat loslaat?
“Je kunt natuurlijk niet stoppen met denken”
Ja hoor, daar heb je h’m weer. Nou, het is maar goed dat dat wél kan…