Ik ben opgevoed met achterdocht tegen de katholieke kerk en had de eerste jaren grote moeite met zenrituelen en –verhoudingen. Al die mannen in jurken, devoot gevouwen handen, buigingen tot op de grond, wierook, en niet vergeten de hiërarchie…
Om vertrouwd te worden met de zenpraktijk moest ik een scherp onderscheid maken tussen zen en de RK Kerk. En hoewel veel katholieke priesters en monniken hun gebed verdiepen met zazen of zelfs zenleraar werden, de hoogwaardigheidsbekleders bleven verdacht. Hadden ze zich na de jaren zeventig niet behoorlijk intolerant uitgelaten over zen?
Vooroordelen houden niet van de werkelijkheid. Voormalig bisschop Muskens hielp mijn voordeel om zeep. Eerst zag ik medio 2008 een interview met hem, gemaakt door het RKK-programma Kruispunt. Kortgeleden las ik zijn boek Opmaat tot Eeuwigheid. Broeder Martinus, zo laat hij zich noemen, ziet grote overeenkomsten tussen boeddhisme en christendom en benadert levensvragen als zenleraar. Dat doet hij op een indrukwekkende manier vol eenvoud en overgave.
Na een loopbaan die hem via Rome en Indonesië tot bisschop van Breda bracht, trad Martinus Muskens eind 2007 af. Begin 2008 werd hij monnik van de benedictijner Paulusgemeenschap in Teteringen, die verbonden is met de cisterciënzer Maria Toevlucht in Zundert. Hij bereidt zich voor op de dood. ‘Dit boek gaat over de dood. Dat wij doodgaan, dat ik dood ga, en dat we het daar zo weinig over hebben. Dat we ons niet voorbereiden op de dood, en we onszelf daarmee tekort doen.’ ‘Je moet werk maken van de dood door er klaarheid in te krijgen. Daardoor kun je geestelijk vrijer leven, omdat je het gehad hebt. De dood is dan niet meer iets dat je almaar voor je uitschuift, maar wat je integreert in je levenshouding. Je moet werk maken van de dood, en daarna laat je het los. Of liever: daarna laat het jou los.’
Voor Muskens is zijn laatste levensfase niet alleen het wegdoen van alles. Ook is het een avontuur: sober leven, verinnerlijking, de reis naar binnen en nader komen tot God. Sober leven is een oefening in loslaten. Werkelijk is iemands innerlijke rijkdom, ervaringen van vrede, rust en licht. In een klooster is daar ruimte voor, het is zijn huis: ‘God; raak mij maar aan, ik ben er!’
Toch leeft een monnik niet in een maatschappelijk isolement. ‘Midden in de wereld kan een kloosterling een goeroe zijn, een teken van een ander leven. Als monnik heb je door je leven een signaalfunctie; laten zien dat werkelijk geluk ergens anders ligt. Jezus Christus zei: “Je kun grote rijkdommen verzamelen, maar niet rijk zijn voor God.”
Het boek bestaat uit twee delen. In deel één gesprekken met broeder Martinus en een beschouwing met onderbouwing. In deel twee beschrijft hij onder meer zijn affiniteit met het boeddhisme. Het universum waarin we leven is nog een kosmos, een geordend geheel, een principiële eenheid van alles met alles. Het boeddhisme begint net als het christendom met de vraag naar de zin van het leven, van lijden en doorgaan. Er is grond – Muskens noemt wat studies – om te veronderstellen dat de christenen die zich in de derde eeuw in de Egyptische woestijn vestigden om een eenzaam, ascetisch en contemplatief monnikenleven te leiden, zich hebben laten inspireren door boeddhistische monniken. En deze christenen hebben op hun beurt het westerse kloosterleven beïnvloed.
Vooral de monniken in de Abdij Maria Toevlucht die de dialoog zijn tussen boeddhisme en christendom, spreken hem aan. Muskens noemt broeder Jeroen Witkam, die ‘juist door zentraining gevoelig was geworden voor de heiligheid van de kosmos als geheel van ontelbaar veel verschijnselen.’
Een aanrader, dit boek.
Martinus Muskens, bewerkt met Arjen Broers Opmaat tot Eeuwigheid, Nijmegen, Valkhof Per, 2007. 96 blz.
Dit artikel verscheen in De Lotusvijver winter 2009, jaargang 15, nummer 4. Het thema was Zen en Christendom.