Het gebeurde tegen de ochtend. Ik werd wakker uit een droom en voelde me gelukzalig. Zelfs zo dat ik dacht dat nu alle problemen rond de zin van het menszijn waren opgelost.
Op het moment zelf was wat ik droomde heel concreet en zo na te vertellen, maar even later werd het abstract en niet echt uit te leggen. Wat ik me wel kon herinneren, was dat er een geweldige vloeibare muur was, een soort waterval, rood-zwart. En daarnaast een even hoge lichtgroene vaste wand, zo te zien van kunststof.
Waar ik zo gelukkig van werd, was dat die twee versmolten, alsof hun verschillen in materie en kleur opgeheven werden. Nu ik het opschrijf, weet ik niet meer waarom juist het samensmelten, in de marge tussen slapen en waken, zo’n positief effect op mij had. Maar ik kan er wel over doorredeneren.
Behalve het contrast van de kleuren, was er de tegenstelling tussen vloeibaar en vast. Het vloeibare van de waterval staat dan voor het dynamische en het procesmatige, terwijl het vaste van de wand verwijst naar het statische en de continuïteit. Dat lijkt me een basisprobleem van het menszijn. Hoe ga je om met verandering en waar zit dan de continuïteit?
Dat versmelten van beweging en vastigheid zet de tijd trouwens stil. Normaal gaat alles maar door, maar nu even niet. Je doorbreekt de onvermijdelijke keten van oorzaak en gevolg, want er gebeurt niets. Ongeveer zoals in de hedendaagse mindfulnesssspiritualiteit het moment gevierd wordt.
Wat me verder intrigeert is de omvang van waterval en wand. Ze torenden ver boven me uit. Ik moet dan denken aan de problematische grotere gehelen die een mens overstijgen. Daar kun je een waslijst van aanleggen, zoals: de natuur, de dood, de tijd, de ruimte, de samenleving, het kwaad, je eigen zelf.
Die grotere gehelen verliezen hun onvermijdelijkheid op dat moment waarop de tijd stil staat en er niets gebeurt. Er is een wapenstilstand. Voor even staan natuur, dood, tijd, ruimte, samenleving en kwaad tussen haakjes. Je wordt meer jezelf.
In het verlengde daarvan zet ik als godsdienstantropoloog dan het godsidee. Het is een hulplijn in de omgang met bovengenoemde grotere gehelen. Het godsbegrip wordt vanuit de persoonlijke en culturele ervaring heel divers ingevuld, maar steeds gaat het om iets wezenlijks dat ons overstijgt.
In tegenstelling tot de bovengenoemde verontrustende grotere gehelen, is deze overstijgende grootheid meer benaderbaar. Het/Zij/Hij is weliswaar ook een groter geheel, maar er kan een relatie mee ontstaan – alweer: hoe dan ook ingevuld. Net als het beleefde moment helpt het godsbesef om met die andere grotere gehelen om te gaan.
Mijn gedroomde zingeving werd zo een ingeving over levensbeschouwing. Die droomervaring bezorgde me een zinvol moment. De grotere gehelen smolten weg.
Piet Nusteleijn zegt
André, toen jij wakker werd was er eenvoudig vreugde. Laten we die toestand maar ’s zó benoemen: Vreugde.
Daar raakte je weer uit…ja, dat gebeurt gewoon. Hoe?
Door niet stil te blijven en het te gaan benoemen. Door er tegen aan te praten.
Je hebt er een heel verhaal van gemaakt, een hele’toestand’.
En het was zo eenvoudig! Zo ontiegelijk heel. Morgenochtend opletten en opnieuw het bekijken. Nieuwe kans.
Henk van Kalken zegt
Mee eens, Piet. De oorspronkelijke staat van elk individu is niet groots en overstijgend. Iedereen ‘heeft’dit. Hoe grootser de interpretatie van ervaringen, hoe meeslepender de verhalen, hoe zekerder het is het dat er gewoon van een karmische droom sprake was. Zie het werk over droomyoga van Namkhai Norbu Rinpoche.