In alle religieuze en levensbeschouwelijke tradities zijn er aanwijzingen, verhalen, geboden en liederen, die ons eraan herinneren dat wij mensen allemáál te gast zijn in de wereld. Tegen de menselijke neiging om vreemden als bedreigend te zien wordt in de overleveringen voortdurend gewaarschuwd; er zijn warme pleidooien om anderen te behandelen zoals jezelf behandeld zou willen worden. Die religieuze en levensbeschouwelijke rijkdom kan ons ook nu helpen om een koel hoofd en een warm hart te houden.
De Prinsjesdagviering van 2017 wil déze rijkdom onder de aandacht brengen van bewindslieden en leden van de Staten-Generaal en van alle burgers van dit land, of ze nu hier geboren en getogen zijn, of pas later in hun leven terechtgekomen zijn. De titel van editie van 2017 luidt: Vertrouwen tussen hoop en vrees.
Meegewerkt wordt door joden, moslims, humanisten, christenen, bahaï’s, hindoes, boeddhisten, soefi’s, sikhs, Brahma Kumaris en anderen.
Het hoofdreferaat wordt dit jaar gehouden door André Kalden. Sinds februari 2013 is hij door de algemene ledenvergadering van de Boeddhistische Unie Nederland (BUN) afgevaardigd naar het bestuur van Stichting Prinsjesdagviering. Naast dit lidmaatschap moest hij eind vorig jaar onverwachts Varamitra in de inhoudelijke commissie van de viering vervangen, toen deze zich om gezondheidsredenen uit deze commissie terugtrok en er niemand anders beschikbaar bleek.
André Kalden: ‘Vanuit de Haagse ontstaansgeschiedenis van de viering is het de gewoonte zowel een lokale afgevaardigde als een landelijke afgevaardigde naar deze commissie te zenden. In praktijk is dat moeilijk te realiseren. Structureel deelnemen aan interlevensbeschouwelijke dialoog is, laten we eerlijk zijn, een vorm van corvee in de zin dat het noodzakelijk werk is, en relatief veel inzet, tijd en geduld vergt. Helaas voelen weinigen zich daartoe geroepen en al helemaal niet als vrijwilligerswerk. Daarbij behoeft het een zekere instelling om elkaar de ruimte te laten, te respecteren, geduld te hebben om elkaar in de dialoog te vinden. Dat lukt overigens binnen de Prinsjesdagviering heel goed, onder meer omdat je bij de ander het oprechte streven herkent om in gezamenlijkheid mensen van goede wil te inspireren en te verbinden. Ook dien je het veld binnen je eigen levensbeschouwelijke, maar ook daarbuiten goed te kennen, of althans begrijpen. Dat zijn allemaal omstandigheden, voorwaarden, die participatie aan die dialoog niet vanzelfsprekend maken. Je moet je daarnaast maar net in het bestaande gezelschap thuis kunnen gaan voelen. Dat is ook niet vanzelfsprekend, zo leert de ervaring. En alsof dat niet genoeg is vergt je bijdrage uit oogpunt van legitimatie ook nog een zekere institutionele inbedding.’
Dat laatste is volgens Kalden begrijpelijk, maar vormt ook een valkuil. ‘Binnen de inhoudelijke commissie van Stichting Prinsjesdagviering is het helder, althans die boodschap heb ik meerdere malen onderstreept, dat ik weliswaar door de BUN naar het bestuur van Stichting Prinsjesdagviering ben afgevaardigd, maar dat ik niet “namens de boeddhisten” spreek. Natuurlijk ben je in een interlevensbeschouwelijke gezelschap exponent van een bepaalde levensovertuiging, ik begrijp dat dat zo werkt. Maar een boeddhist kan nooit “namens de boeddhisten” spreken. Je kunt enkel je bijdrage aan de interlevensbeschouwelijke dialoog leveren, geïnspireerd vanuit het boeddhistisch onderricht zoals dat tot jóu is gekomen. Dat is dan ook wat ik doe. De ALV van de BUN vindt dat een legitieme benadering, vaardigt mij naar Stichting Prinsjesdagviering af, en dat is de institutionele inbedding van mijn bijdrage. Maar die inbedding is anders dan dat je als Rooms-Katholiek deelneemt aan interlevensbeschouwelijke dialoog. Het boeddhisme kent immers geen hiërarchische structuur anders dan, afhankelijke van de stroming, op sangha-niveau.
Op de vraag hoe de interlevensbeschouwelijke dialoog zich volgens hem zou moeten ontwikkelen, zegt Kalden: ‘Daar moeten boeddhistische leraren in Nederland echt meer bij betrokken worden. Toen ik in 2011 als relatieve buitenstaander voorzitter werd van de BUN verbaasde ik me over de volstrekte afwezigheid van boeddhistische leraren in wat je je georganiseerd boeddhisme zou kunnen noemen, zeker omdat de BOS toen nog actief was. Na mijn aantreden heb ik daarom al snel gepleit voor een Raad van Ouderen, van gerespecteerde leraren. Daar was bij individuele leraren om uiteenlopende redenen – vaak wat particulier in mijn ogen – soms grote weerstand tegen. Gelukkig is toen, na veel telefoontjes en een aantal keukentafelgesprekken bij mij thuis, het tij gekeerd en is, mede dankzij Matthijs Schouten, de Dharma Adviesraad (DAR) opgericht met daarin leraren die alle belangrijke stromingen van het boeddhisme vertegenwoordigen.
Voor hen maak ik deze maand een beknopte notitie met de oproep om leraren meer te laten participeren in de interlevensbeschouwelijke dialoog. Het boeddhistisch geluid dient in die dialoog aanwezig te zijn. We hebben als boeddhisten daar ook veel in te bieden. Maar participatie hangt, zeker nu Varamitra is teruggetreden, nu te veel op Michael Ritman en mijzelf.’
De tekst van de hoofdtoespraak wordt niet gepubliceerd, zo laat Kalden weten. ‘Nee, dat is niet de gewoonte binnen de Prinsjesdagviering. Het is een relatief korte toespraak van maximaal zeven minuten die weliswaar voorbereid, maar ter plekke wordt uitgesproken binnen een programma van drie kwartier, en dat is het dan. Net als het boeddhisme, een orale traditie, inderdaad.’
Grootste bijeenkomst
De Prinsjesdagviering is de grootste interreligieuze bijeenkomst van ons land. In 2016 trok de bijeenkomst duizend bezoekers.
Ze wordt elk jaar gehouden op de morgen van Prinsjesdag, de derde dinsdag van september. De organisatie is in handen van een tiental landelijke en een tiental Haagse religieuze en levensbeschouwelijke organisaties. Zij bieden de bijeenkomst aan als een moment van bezinning bij de opening van het parlementaire jaar. De genodigden zijn o.a. de leden van de Nederlandse regering en de gevolmachtigde ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, leden van de Eerste en Tweede Kamer en Hoge Colleges van Staat, vertegenwoordigers van religieuze en levensbeschouwelijke organisaties, maatschappelijke organisaties, kinderen en jongeren van de participerende scholen en het algemeen publiek.
De oorsprong van de viering ligt in de jaren ’60 van de vorige eeuw. Aanvankelijk organiseerde de Nederlandse Hervormde Kerk een gebedssamenkomst bij de opening van het parlementaire jaar. Dit werd al snel een oecumenische bijeenkomst waar ook andere christelijke kerken aan meededen. Er werd uit de bijbel gelezen, gezongen en gebeden voor het werk van regering en parlement in het nieuwe parlementaire jaar, ten overstaan van de leden van regering en parlement.
Breder draagvlak
Omdat er in de loop van de jaren steeds meer mensen in Nederland kwamen wonen die een andere religie aanhangen dan het christendom of die leven vanuit niet-religieuze levensbeschouwingen, besloten de kerken in 2000 de bijeenkomst een breder draagvlak te geven. Er werd contact gezocht met de Haagse Raad voor Levensbeschouwingen en Religies (HRLR). Hierin werken o.a. hindoes, boeddhisten, joden, christenen, moslims, baháí en humanisten samen. Dat leidde tot de eerste interreligieuze en interlevensbeschouwelijke Prinsjesdagviering in het jaar 2000. Vanaf 2004 zijn ook landelijke religieuze en humanistische organisaties actief betrokken. De vieringen worden voorbereid door vrijwilligers uit de religies en het Humanistisch Verbond.
De participerende organisaties aanvaarden de parlementaire democratie als beginsel voor de Nederlandse samenleving.