We vertellen verhalen over van alles en nog wat. Maar een thema loopt als een rode draad door de diverse culturen: het ontstaan van de wereld. Ons brein is blijkbaar zodanig geprogrammeerd dat we behoefte hebben aan een verhaal over de wereld om ons heen. Een verhaal dat ons eigen bestaan overstijgt en verklaart.
Op zich zou je wetenschap kunnen duiden als een van de vele soorten verhalen over dit thema. Het wetenschappelijk verhaal over de wereld, in dit boek verteld met kern, kosmos en kennis als hoofdrolspelers, staat dan naast andere vormen van narratief, die de wereld beschrijven vanuit de mythologisch, religieus of filosofisch perspectief. Scheppingsmythen gaan vaak uit van een chaotische oertoestand, waarin een al dan niet goddelijk principe worden herstructureringen en de kosmos van maakt waarin wij kunnen wonen. (bladzijde 262)
Het verhaal van de wetenschap
De fysicus, sterrenkundige en (anti-)filosoof Hans Plets heeft in een stevig boek geprobeerd om het verhaal van de wetenschap van het begin tot het einde aan de leek uit te leggen. Dit is geen kleinigheid, want het is een ingewikkeld verhaal. Plets vertelt het verhaal in vier perioden: de antieke periode, de periode van de middeleeuwen tot aan de 19e eeuw, de 20e eeuw, die door Plets de “moderne” periode genoemd, en tenslotte de hedendaagse wetenschap. Ik noem Plets trouwens een antifilosoof omdat hij vindt dat de wetenschap de filosofie overbodig heeft gemaakt.
Met de eerste twee perioden is hij snel klaar, voor elk heeft hij iets meer dan 60 bladzijden nodig. Dit deel van het boek lijkt nog het meest op een rondleiding in het museum van de geschiedenis van de filosofie. In het algemeen is geen enkele rondleiding hetzelfde en ook hier blijft Plets niet bij elke vitrine even lang staan. Vitrines die buiten de lijn van zijn visie op de geschiedenis vallen slaat hij over, andere gunt hij maar een vluchtige blik. Plets biedt de lezer dus geen uitgebreide geschiedenis van de filosofie, eerder een schets. De eerste twee delen zijn niet meer dan een voorbereiding op het derde en vierde deel en die nemen dan ook elk meer bladzijden in beslag dan de eerste twee samen.
In het hele boek staat de kenleer centraal. De wereld wordt beschreven als het onveranderlijke toneel van het leven van de mens die als voornaamste bezigheid lijkt te hebben om die wereld beter te leren kennen. Het gevolg is dat factoren zoals politiek, technologie en handel, die de wetenschap van buitenaf hebben beïnvloed, wat onderbelicht blijven. Niettemin is dit deel een korte en overzichtelijke inleiding in de geschiedenis van de wetenschap. Het meeste van wat er in soortgelijke boeken over dit onderwerp is geschreven, valt er wel in terug te vinden. Plets laat terecht zien hoe de antieke periode in veel opzichten de bakermat is geweest van vele inzichten in de natuur- en wiskunde die later opnieuw worden opgenomen en uitgewerkt. In deze periode is Aristoteles (384 v.j. – 322 v.j.) voor Plets de grote held, want deze Griekse filosoof was de eerste die daadwerkelijk empirisch onderzoek verrichtte en bovendien een enorme verscheidenheid van onderwerpen aanpakte. Deze zouden elk later een aparte tak van wetenschap worden.
Wiskunde en technologie
Plets schrijft duidelijk, voegt vaak illustraties toe en geeft aan het eind van elk hoofdstuk een korte samenvatting. In het derde en vierde deel wordt de stof een stuk ingewikkelder en dan komen de samenvattingen goed van pas. De filosoof Plets maakt hier gaandeweg plaats voor de natuurkundige die niet kan wachten om alle theorieën uit de doeken te doen die hij kent over het heelal en de elementaire deeltjes en andere entiteiten.
Telkens als hij een theorie heeft uiteengezet, eindigt hij met de opmerking dat de theorie eigenlijk onhoudbaar en onvolledig is. Vervolgens noemt hij dan een rijtje van onopgeloste problemen en tegenstrijdigheden op. Gelukkig maar, zou je zeggen, want anders zouden wetenschappers geen werk meer hebben. Bij Plets klinkt er echter een mengsel van triomf en teleurstelling door. Hij is een bewonderaar van een zekere Sabine Hossenfelder, die het boek schreef “Lost in Mathematics” waarin ze betoogt dat de wetenschap te veel geobsedeerd is door elegante en simpele wiskundige formules. Deze obsessie dateert trouwens al van Plato ( 427 v.j.– 347 v.j.), die beweerde dat wat waar is ook goed en mooi moet zijn.
Plets verdient echter wel een schoonheidsprijs als het gaat om zijn uitleg. Het is bewonderenswaardig hoe hij alle hedendaagse ingewikkelde theorieën in eenvoudige termen vaak met behulp van eenvoudige voorbeelden weet uit te leggen.
Een stormachtige ontwikkeling
Sinds de eerste pogingen van de antieke filosofen om het heelal te verklaren is er ook heel wat gebeurd. Plets begint met Thales van Milete (ca. 624 v.j. – 545 v.j.), de eerste mens in Europa die de noodzaak zag van een logische verklaring van de samenhang van alle dingen. Zoals bekend dacht Thales dat het heelal oorspronkelijk uit water bestond. Vervolgens verklaarde Plato in zijn aantrekkelijk geschreven dialogen dat iets wat bestaat echt op zichzelf moet bestaan en niet kan veranderen. Zoals bekend gebruikte hij de beroemde filosoof Socrates, die hij af en toe eens ontmoette, als spreekbuis om zo zijn eigen ideeën meer gewicht te geven. Als iemand in zo’n dialoog zegt geen dingen te kennen die nooit veranderen, dan laat hij Socrates zeggen dat de onveranderlijke echt bestaande dingen blijkbaar niet kunnen worden waargenomen en dus alleen maar kunnen worden gedacht. Wie ze kent, begrijpt echter hoe de waargenomen wereld in elkaar zit. Plato noemde deze echt bestaande dingen “ideeën”, beelden. De gedachte dat de waarneembare wereld gestructureerd wordt door onwaarneembare principes of wetten is sindsdien erg populair gebleven. Een aantal filosofen kwamen vervolgens op het idee dat deze onveranderlijke elementen van de werkelijkheid konden worden beschouwd als ondeelbare bouwstenen van het heelal. Men stelde zich deze voor als brokjes of bolletjes en noemde ze atomen, afgeleid van het woord a-tomos, ondeelbaar.
Plets vermeldt hoe in het begin van de middeleeuwen de kerkvaders veel elementen uit de filosofie van Plato overnamen om de leer van het christendom aan te vullen en uit te bouwen. Door contacten met de Arabische wereld ontdekte men vanaf de 10e eeuw de teksten van Aristoteles. Deze bleven tot aan de renaissance leidinggevend voor de christelijke scholastiek. In de renaissance ontstond een heropleving van de filosofie van Plato. Plato’s onstoffelijke ideeën, waarvan hij dacht dat ze structuur van de werkelijkheid vormden, werden door sommigen beschouwd als de gedachten van God volgens welke de wereld was geschapen, anderen wisten zelfs de oude atoomtheorie voor de kerk aanvaardbaar te maken.
In de 16e eeuw werd het wetenschappelijk wereldbeeld zoals bekend steeds meer onafhankelijk van het christendom. Wiskunde en experimenten werden de drijvende krachten. Dit is allemaal genoegzaam bekend en ook op het internet, onder andere op Wikipedia, te vinden. Plets beschrijft deze ontwikkelingen echter op aanstekelijke wijze en vermeldt hier en daar interessante details. Voor hem is in deze periode van de filosofie Isaac Newton de grote held. Hij beschrijft nauwkeurig hoe men de productie van steeds betere telescopen stap voor stap het beeld van ons zonnestelsel ontwikkelde zoals we dat nu nog in grote lijnen hebben. Aan het eind van de 19e eeuw dacht men dan ook dat de wetenschap op een paar details na zo goed als af was. We zijn dan echter nog niet eens op de helft van het boek gekomen.
Een nieuwe ontwikkelingen
In wat Plets de “moderne wetenschap” noemt, moesten echter steeds meer oude theorieën worden herzien. De zwaartekrachtsleer van Newton moest het veld ruimen voor de relativiteitstheorie, atomen bleken geen ondeelbare bolletjes te zijn en de raadselachtige kwantumfysica werd ontwikkeld. Vanwege de verdere vervlechting van wiskunde en natuurkunde en de ontwikkeling van nieuwe soorten wiskunde is dit een stuk moeilijker uit te leggen. Het wordt steeds moeilijker voor de lezer om zich een voorstelling te maken van wat de formules betekenen, waar ze naar verwijzen. Deze werkelijkheid is domweg onvoorstelbaar, soms zelfs voor de natuurkundigen zelf. Plets vermeldt bijvoorbeeld dat natuurkundigen het tegenwoordig om de haverklap hebben over verschillende soorten natuurkundige velden, maar dat niemand duidelijk kan maken wat daarmee precies bedoeld wordt (bladzijde 207). De graad van abstractie is dus zo groot geworden dat sommige grote natuurkundigen zelfs zeggen dat wie de hedendaagse natuurkunde denkt te snappen, niet goed weet waar hij of zij het over heeft. Toch blijken alle metingen en experimenten met ongelooflijke nauwkeurigheid de uitkomsten te geven die door de wiskundige berekeningen worden voorspeld.
Een ander probleem is dat de gehele discussie zich afspeelt op een gebied dat geen enkele relatie meer heeft met het dagelijkse leven. Als een natuurkundige voorspelt dat de zon over vijf miljard jaar zal zijn opgebrand, zullen de beurzen niet instorten. Een ander raadselachtig verschijnsel is de zogenaamde quantumverstrengeling die inhoudt dat twee elementaire deeltjes gekoppeld blijven als ze eens deel hebben uitgemaakt van hetzelfde systeem. Een waarneming van het ene beïnvloedt op hetzelfde moment het andere, zelfs als het honderden kilometers ervan verwijderd is. Als je echter je fiets van een nieuw wiel voorziet en het oude in de schuur hangt dan merk je niets van een verstrengeling. Als je een eindje gaat fietsen blijft het oude wiel doodstil op zijn plaats hangen. Een fietswiel gedraagt zich dus niet als een elementair deeltje. Toch gaat er van dit soort theorieën een merkwaardige fascinatie uit, alsof het goddelijke of mystieke overal daar is waar de verbeeldingskracht het opgeeft.
Is filosofie nu nutteloos geworden?
Op bladzijde 262 vermeldt Plets een discussie tussen Albert Einstein en Henri Bergson op 6 april 1922. Bergson verwijt Einstein de tijd te hebben verschraald tot een wetenschappelijk studieobject, onderworpen aan rationele analyse. Einstein antwoordt dat er niet zoiets bestaat als een tijd van de filosofen. Plets staat te juichen, Einstein heeft volgens hem glansrijk gescoord. Iedereen weet echter uit ervaring dat er een verschil is tussen de tijd op de klok en de ervaring van tijd. Einstein maakte formules van het eerste, maar Bergson was juist geïnteresseerd in het laatste. Einstein was blind voor de ervaring van tijd omdat hij alleen kon rekenen en niet kon “denken”, zoals Heidegger later zou zeggen.
Dit kenmerkt de mening van Plets over de filosofie, een mening die hij deelt met de elite bubbel van hedendaagse vooral Angelsaksische natuurkundigen. Als alles kan worden berekend, wat voor nut heeft dan zoiets als filosofie nog? Tegelijk voeren dezelfde natuurkundige slimmeriken verhitte debatten over wat al die berekeningen betekenen. Het is absurd dat er op de wereld tientallen miljarden euro’s worden uitgegeven aan megaprojecten die allemaal in dienst staan van deze berekeningen waarvan de betekenis onduidelijk is. Vroeger subsidieerde men theologen die debatteerden over de vraag hoeveel engelen er op de punt van een naald konden dansen. Er is in dit opzicht misschien niet veel veranderd. Wel stormen we als mensheid op een klimaatcatastrofe af, is er overal oorlog en onderdrukking, sterven er nog miljoenen mensen van de honger en is de kloof tussen arm en rijk onoverbrugbaar geworden.
Plets lijkt hier toch wat te aarzelen. Hij is scientist, hij gelooft echt dat de wetenschap, en de wetenschap alleen, de bestaande werkelijkheid blootlegt die altijd al op deze blootlegging heeft liggen wachten. Anderzijds twijfelt hij eraan of de wetenschap zelf wel in staat is om het laatste woord te spreken over het raadsel van het bestaan. Daarom voelt hij zich verdwaald. Ik vermoed dat hij toch weer de hulp van de filosofie in zal moeten roepen om de weg naar huis terug te vinden.
Hans Plets: Verdwaald in de werkelijkheid. De mens op zoek naar zijn plaats in de kosmos. Sterck & De Vreese, Gorredijk 2021, paperback 288 bladzijden. ISBN 978 90 5615 696 1 | verkoopprijs € 25,95.
G.J. Smeets zegt
Erik,
“Hij is een bewonderaar van een zekere Sabine Hossenfelder, die het boek schreef “Lost in Mathematics” waarin ze betoogt dat de wetenschap te veel geobsedeerd is door elegante en simpele wiskundige formules.”
‘Een zekere’ Sabine Hossenfelder is theoretisch natuurkundige die al jaren betoogt dat de vele miljarden die worden uitgegeven aan experimentele giga projecten (zoals de Large Hadron Collider) weggegooid geld is omdat het slechte wetenschap is, want verdwaald in wiskunde. De titel van haar publicatie is overigens niet Lost in Mathematics maar Lost in Math. Hossenfelder is een geduchte luis in de pels van de natuurkundige bedrijfstak en ze doet tot op de dag van vandaag wetenschappelijk werk. Kun je Googlen, beter nog haar website en wekelijkse blogs bezoeken.
Overigens is Hans Pels, auteur van het boek dat je bespreekt, geen praktiserend wetenschapper, zoals je suggereert, maar directeur van een commercieel bedrijf en een graag geziene gast als publieksintellectueel. Kun je ook Googlen. Dan kom je ongetwijfeld een inteview in dagblad Trouw (16 mei 2021) met hem tegen.
En Erik, dacht je echt dat ‘de filosofie’ ook maar iets toevoegt aan c.q. afdoet van het wereldraadsel, zoals je slotzin suggereert?
Dharmoebe zegt
Ik vermoed dat Erik met die laatste term eenvoudigweg ‘bezinning’ bedoelt.
Dat lijkt me – conform Boeddha’s bezinningsadviezen – een heilzame activiteit temidden van wereldse verdwazing.
G.J. Smeets zegt
Als hij ‘bezinning’ had bedoeld dan had hij dat wel opgeschreven, toch? Overigens heeft bezinning (inclusief die van boeddhistische snit) heel veel verdwazing voortgebracht. Zou de mooie titel van monografie kunnen zijn: Lost in Reflection. 😎