Een boek dat mij als jonge psychiater heel veel geleerd heeft was ‘The Tree of Knowledge’ van de biologen, Francisco Varela en Humberto Maturana. Het was in de periode waarin ik was beginnen mediteren. Vele jaren later ontdekte ik dat Francisco Varela ook intens met meditatie bezig was. Er was blijkbaar meer dat ons verbond.
Het boek maakte mij bewust van een aantal impliciete aannames die ik in mijn wetenschappelijke vorming meegekregen had. Als ik probeer te formuleren wat dan juist, kom ik uit bij de titel van een boek van een andere bioloog, ‘The Selfish Gene’ van Richard Dawkins.
Hoe kan een gen nu ‘selfish’ zijn? Zelfzucht kun je toeschrijven aan een persoon, maar niet aan een object, aan een stoel bijvoorbeeld, laat staan aan een gen wat zelfs geen object is maar een abstract gegeven. Dawkins is uiteraard niet dom. Als overtuigd atheïst probeert hij aan te tonen dat de levende wereld wetenschappelijk verklaard kan worden en dat daar geen schepper aan te pas komt. In een voorwoord bij een latere uitgave probeert hij de vele misverstanden rond zijn titel te ontkrachten. Maar het zijn juist die spontane misverstanden die onze impliciete aannames blootleggen.
Het gen ‘selfish’ noemen resoneert met een mensbeeld en wereldbeeld waarin alles competitie is: Darwins ‘survival of the fittest’. Dawkins ontkent het altruïsme niet, maar hij fundeert het in de overlevingsdrang van de genen. We zijn altruïstisch niet omdat het Gods wet is, maar omdat het de overlevingskans van onze genen vergroot.
Maturana en Varela hebben ook geen schepper nodig om de natuur te begrijpen, maar hun benadering reduceert de evolutie niet tot het niveau van het gen. Voor hen is reductionisme soms wel een handig hulpmiddel, maar niet de ultieme grond van alles. Zij benaderen de werkelijkheid als een set van relaties. Een organisme wordt gekenmerkt door zijn interne relaties en door de relatie met de omgeving. Evolutie gebeurt in een steeds wederzijds aanpassen van organisme en omgeving. Wat geselecteerd wordt is niet een gen, maar die wederzijdse aanpassing. Ze noemen het een structurele koppeling. Die aanpassing moet leefbaar zijn, anders houdt ze op te bestaan. Dat leidt tot een brede waaier van species zoals we die in de wereld terugvinden.
Natuurlijke selectie selecteert wat mogelijk is, en niet per definitie ‘the fittest’. De staart van de pauw dient dan wel om indruk te maken op mogelijke partners maar andere vogelsoorten slagen daar ook in, zonder die gigantische en hinderlijke staart. Maar de pauw overleeft, en zijn staart is prachtig. Het is dus niet zo dat de evolutie alsmaar betere en sterkere species voortbrengt, met de mens als hoogtepunt. (Als kroon op de schepping, maar deze keer zonder schepper.) Als het echt alleen maar over de ‘survival of the fittest’ ging dan zou de evolutie gestopt zijn bij de bacteriën. Dat zijn zonder meer de best aangepaste species.
Het hoeft ons niet te verwonderen dat we in de natuur meer samenwerking dan competitie zien. De biologie heeft al lang door dat de natuur niet alleen ‘rood in tanden en klauwen’ is. Er zit een zekere logica in de idee dat de kans op overleven groter is als je samenwerkt dan wanneer je oorlog voert. Nog een andere bioloog, Frans De Waal, noemt de uitspraak ‘homo homini lupus’, ‘de mens is een wolf voor zijn medemens’, een belediging zowel voor de mens als voor de wolf. Ook wolven zijn goede samenwerkers.
Dit is niet zomaar theorie. Wat zou er gebeuren als er op aarde een cultuur ontstond die de mens als de kroon op de schepping ziet? Die de mens eigendomsrecht geeft over de natuur. Die de mens het recht geeft om zich eindeloos en nietsontziend te verrijken. Wat als we uit het oog zouden verliezen dat mens zijn iets is wat we doen in relatie? In relatie met elkaar en in relatie met onze omgeving, met de aarde. Wat zou er dan gebeuren? Of, wacht eens even, is dat al niet aan het gebeuren?
Een tekst die we in onze zengroep zingen heeft als refrein: De wereld delen met al wat leeft. Dat is waar de gele familie in de mandala van de vijf Boeddha families over gaat. Geel is hier de kleur van goud. De Sanskriet naam is Ratnasambhava, geboren uit een juweel. Je zou het de superrijke Boeddha kunnen noemen. Maar zijn gebaar (mudra) is een open hand die de grond aanraakt. Het is de Boeddha die geeft, die bereid is te delen.
Ook hier heb je geen schepper voor nodig. ‘Interconnectedness is not a Buddhist belief’ schrijft Richard Payne op zijn Substack. Het is een simpele vaststelling. En de mensheid zou niet kunnen bestaan zonder haar ‘structurele koppeling’, wat uiteindelijk een ander woord is voor die ‘interconnectedness’. Daarom is delen geen gebod, het is niet ‘woke’, het is onze natuur. Wanneer we dat uit het oog verliezen, ‘gevangen in begeerte en afkeer’ in boeddhistisch jargon, vernietigen we onze samenleving, de wereld waarin we leven, en uiteindelijk onszelf.
Wat heeft dit met onze meditatiepraktijk te maken? In de meditatie stoppen en kijken we, we zien onze geest reageren vanuit ‘begeerte en afkeer’, maar we kiezen ervoor om daar even niet in mee te gaan en onze vrijheid te behouden. En in die ruimte wordt zichtbaar dat openheid, liefde en mededogen evengoed onze natuur zijn.
Kan de mensheid overleven? Kunnen we onze structurele koppeling met elkaar en met de omgeving behouden? Of gaan we snoeihard weggeselecteerd worden? De aarde zal er niet om rouwen. Misschien komt er ooit een ogenblik dat de natuur rustig verder evolueert zonder iemand om zich nog te herinneren dat er ooit mensen leefden op aarde. We gaan het, per definitie, nooit weten.
Het is goed dat we ons daarvan bewust worden. Toch als we de overleving van de mensheid belangrijk vinden. Daarom is klimaatwetenschap belangrijk. Maar lange termijndenken is moeilijk voor mensen. Hoe belangrijk een begrip als ‘duurzaamheid’ ook is, het is weinig motiverend omdat ‘duur’ verwijst naar iets wat nog ver weg is. We hebben iets nodig wat nu is.
Wat we nu kunnen hebben is liefde en zorg, en mededogen, en de bereidheid om de wereld te delen, kortom onze menselijke natuur. Kunnen we ons daar bewust van blijven?
Dieryck Alain zegt
Dit heb ik drie keer gelezen … na de derde keer begon ik er iets van te begrijpen.
En ermee akkoord gaan.
Dit had ik ook al gemerkt, maar kon ik niet zo uitvoerig en scherp stellen.
Bedankt, Edel.
Alain