We leven in een bijzonder dynamische maatschappij. Als psychotherapeut ontmoet ik dan ook vaak cliënten die willen dat ik hun problemen snel zal kunnen oplossen. Meestal zijn het mannen die dit wensen. Vandaag is het Hans. Eén van de eerste dingen waarop ik let is hoe mijn cliënt zijn probleem formuleert. Het thema van Hans is woede. Hij zegt: “Er zit zoveel woede in mij.” En: “Ik ben erg agressief. Ik kwets voortdurend collega’s, mijn partner, mijn kinderen.” Hans zegt dus dat zijn woede op een bepaalde plaats opgeslagen zit of dat hij er soms mee samenvalt. Hij wil snel van zijn woede afraken maar zijn taal is statisch.
Boeddhistische psychologie gaat uit van voortdurende veranderlijkheid. De realiteit en ook ons zelfbeeld zijn een proces. Woede komt op en gaat weer weg. Boeddha sprak vaak van zaden. Zaden zijn een potentieel dat we kunnen ontwikkelen. Wij kunnen kiezen om het zaad van woede, vreugde of liefde te cultiveren.
Zolang Hans zegt: “Ik ben altijd zo woedend,” identificeert hij zich met zijn woede. Ik stel daarom voor dat hij voelt hoeveel woede in hem zit als een reservoir van energie. Die woede komt gemakkelijk op maar is er niet de hele tijd. We zijn ook niet ‘volledig’ woede. Wanneer we stilstaan bij onze binnenwereld, merken we dat onze gevoelens en gedachten van moment tot moment verschillen en overgaan van droefheid naar opwinding of kalmte.
Stilstaan, mediteren, is een paradoxale ervaring. Aandacht geven gaat traag, net zoals zaden traag groeien. Maar elk moment is anders en nieuw, elk zaad geeft een andere plant. In het dagelijks leven van Hans ontstaat zijn woede zomaar, ze komt zo snel dat hij er geen vat op heeft. Nu we er bij stilstaan, merkt hij hoe elk huidige ogenblik het volgende beïnvloedt. Een ketting van gevoelens en gedachten leiden tot een woede-uitbarsting. Door aandacht te geven aan elke schakel, merkt hij dat hij er één kan loshaken. Op die plek ontstaat een open ruimte.
In die open ruimte groeit een inzicht, Hans beseft dat hij eigenlijk erkenning wil. Hij dacht geen andere keuze te hebben dan brutaal eisen. Hij kan niet rustig vragen. Wanneer hij neutrale aandacht geeft aan zijn woede, wordt hij zich voor het eerst bewust van zijn ervaring zonder oordeel. Hij oefent om woede te ervaren zonder haar te censureren noch aan te wakkeren. Tot ze er mag zijn zonder schaamte noch rechtvaardiging. Onder zijn woede voelt hij zowel verdriet over zijn eigen machteloosheid als medeleven naar de anderen die hij onnodig kwetst.
Hans en zijn omgeving waren slachtoffer van een trance waarin de tijd bevroren leek en hij steeds luider moest roepen om gehoord te worden. Waar woede is, lijkt geen liefde te kunnen bestaan. Door letterlijk tijd en ruimte te geven aan zijn woede, transformeert Hans haar in vruchtbare grond. Compost voor een nieuw zaadje. Hij wou erkenning, kreeg die niet en zijn omgeving leek een woestijn waaruit hij zo snel mogelijk weg wou. Nu geeft hij water aan de grond waarop hij staat en koestert het kleine zaadje. Voelt zich kwetsbaar en merkt verbaasd dat hij zomaar erkenning krijgt, alsof rondom hem vanzelf een weelderige oase opschiet.