Mahayana noemt zichzelf van oudsher het Grote Voertuig. Evenals een venndiagram in de wiskunde is Mahayana een verzameling die bestaat uit deelverzamelingen. Zenboeddhisme is een van deze deelverzamelingen, een school die leunt op mahayanateksten en de nadruk legt op meditatie en ontwaken tot het oorspronkelijk gelaat. Ook reine-landboeddhisme is een deelverzameling, evenals Tibetaans boeddhisme en tal van scholen die een korter of langer bestaan hebben geleid, zoals verschillende tradities die geïnspireerd werden of worden door de Lotus sutra, en Hosso en Huayen. In de historische ontwikkeling hebben al deze scholen en stromingen raakvlakken en overlappingen gekend.
Dat het zich het Grote Voertuig noemt, geschikt voor alle beoefenaars en niet alleen voor van de wereld afgekeerde monnikengemeenschappen, betekent niet dat Mahayana deze naam altijd heeft verdiend. De kritiek van Honen en Shinran (Japan, twaalfde/dertiende eeuw) was dat zen zich in feite had ontwikkeld tot een klein voertuig, tot een smal pad voor gekwalificeerde ingewijden in zenkloosters. Shinran legde met zijn vorm van reine-landboeddhisme de basis voor een traditie die het potentieel van Mahayana ten volle ontsloot.
Zen is van nature een kwetsbare traditie, wat veel zorg en onderhoud vergt van zijn beoefenaars. Zen is kwetsbaar omdat ook hier het gevaar op de loer kan liggen dat beoefenaars meer bezig zijn met hun eigen ervaring van ontwaken dan met het lijden en het bevrijden van andere levende wezens. De Vietnamese leraar Thich Nhat Hanh (1926-2022) heeft in zijn oeuvre bij herhaling beklemtoond dat zitten op de mat niet volstaat voor boeddhisten. De meditatierage is eigen aan het westerse boeddhisme; in Azië heeft de geschiedenis door slechts een kleine minderheid van gespecialiseerde boeddhisten gemediteerd.
Zen is eveneens kwetsbaar omdat leraren dualismen zoals die van goed en kwaad altijd hebben gerelativeerd, met het risico van ethisch uitglijden, seksschandalen en andere vormen van machtsmisbruik. In zen hebben zich soms ook ideeën opgehoopt die op gespannen voet staan met het gezonde verstand of de uitgangspunten van de dharma. Een voorbeeld van het eerste is dat denken vaak in de ban is gedaan ten faveure van de intuïtie, terwijl beide een plaats hebben in de beoefening en het leven; een voorbeeld van het tweede is het idee van de oorspronkelijke verlichting (hongaku). We moeten voorts durven de mogelijkheid tot ons toe te laten dat de Japanse zenmeester Eihei Dogen (twaalfde/dertiende eeuw) zich vergiste toen hij zitmeditatie gelijkstelde met verlichting, met alle consequenties vandien. Als wij zulke spanningsvelden niet actief benoemen, zullen weeffouten uit het verleden zich blijven herhalen.
Er zijn beoefenaars die een onderscheid willen maken tussen de kenmerkende zenervaring enerzijds en zenboeddhisme anderzijds. De zenervaring zou een toegangspoort zijn tot een realisatie die ook mogelijk is binnen andere religies. Zenboeddhisme is in deze voorstelling een historische gestalte van de traditie, met inbegrip van de bijbehorende geloofsartikelen. De vraag ligt voor de hand of zenervaring en zenboeddhisme als begrippenpaar zelf geen dualisme vormen. Een focus op de ervaring kan zen in ieder geval loszingen van zijn wortels en het tot een speelbal maken op een onderstroom van speculeren die teruggaat tot de Europese Romantiek.
Het idee dat alle religies delen in een gemeenschappelijke kern, is een product van die Romantiek. Sommige zenprotagonisten hebben na de Tweede Wereldoorlog ‘zen als ervaring’ in de aanbieding gedaan aan een cultureel vatbaar Westen om iets van het Japanse erfgoed te redden uit de failliete boedel van de reactionair-nationalistische zenkerken in het land. Een probleem van zen positioneren als een bron voor revitalisatie van een wereldreligie, is dat speculeren en conferenties bezoeken de aandacht kunnen afleiden van de primaire opdracht om boeddha’s te kweken en andere levende wezens te bevrijden, hoe talloos zij ook zijn. Eerst de handen in de modder dus!
De Chinese zenboeddhist Sheng-yen (1931-2009) doopte zijn receptuur ‘de methode van geen-methode’. Hij bracht deze naar het Westen om te benadrukken dat het pad naar ontwaken voor iedere zenboeddhist bestaat uit een pakket van op de persoon toegesneden bouwstenen en hinderpalen, afhankelijk van iemands voorgeschiedenis en zijn of haar aanvliegroutes van de beoefening. Zen beoefenen houdt niet in om klakkeloos de methode te volgen die leraar of sangha belijden. Het zenleraarschap en de scholing van beoefenaren moeten het volledige palet aan alle mogelijke leerpaden bestrijken. Beoefenaren moeten worden gestimuleerd om een kritische zin te ontwikkelen bij de studie van historische scholen en hun teksten, en zelf verantwoordelijkheid te nemen voor het samenstellen van een eigen, min of meer coherent ideeënpakket. Het dondert niet of Yogacara je meer ligt dan Madhyamaka, Huayen of welke andere school dan ook. Het kan eveneens voorkomen dat je in meer dan één school of stroming uitkomt. Er is niets heilig, exclusief of stoer aan zen. Je mag zelfs boeddhisme verruilen voor een andere religie.
Sheng-yen en Thich Nhat Hanh beklemtonen het belang van een propere intellectuele vorming van zenboeddhisten door zich ruim van geest te oriënteren op de ideeën die ten grondslag liggen aan de beoefening. De Japanse filosoof Hisamatsu (1889-1980) combineerde na de Tweede Wereldoorlog als zenleraar een gemoderniseerde versie van de beoefening met een focus op de maatschappelijke praxis. Er loopt een rechte lijn van Bodhidharma, de mythische stichter van het zenboeddhisme in China, naar Hisamatsu. Zen hecht niet aan woord of teken ten onderscheid van eerdere boeddhistische tradities die sutra’s memoriseerden. Studeren, lezen en schrijven mogen echter, nee moeten! Bij Hisamatsu geen niet-weten-fetisjisme; hij heeft zijn zaakjes in balans.
Bij Thich Nhat Hanh, Sheng-yen en Hisamatsu doet zich in de benadering van zenboeddhisme een ‘franciscaanse wending’ voor. Kerkvernieuwer Franciscus van Assisi (Italië, 1181-1226) en de naar hem vernoemde orde van franciscaanse monniken waren, en zijn, volop van de maatschappelijke praxis in combinatie met beoefening. Sommigen noemen het boeddhisme van Thich Nhat Hanh, Sheng-yen en Hisamatsu ‘geëngageerd boeddhisme’, anderen vinden deze aanduiding zonder betekenis. Niemands bevrijding kan in Mahayana immers volkomen zijn als die van alle andere levende wezens niet eveneens is gerealiseerd; het lijden van de een is het lijden van alle anderen. Zenboeddhisme kan niet zonder sociale bewogenheid en sociale actie. Dit zet altijd het spanningsveld van meditatie en maatschappij op scherp. Is deze verhouding uit evenwicht, dan mankeert er iets aan de zenbeoefening.
Aldus overwoog Taigu, terwijl hij zachtjes de woorden murmelde van de nembutsu, zijn levensechte koan, die zich steeds weer vernieuwt.
Asanga zegt
Onder Dogens volgelingen in Oost en West is de nadruk te veel komen liggen op zitmeditatie en quiëtistische beoefening. De Dogen van de ‘Ehei Koroku’ doet niet onder voor Linji, terwijl volgelingen het meest putten uit de beschouwingen in de ‘Shobogenzo’.