Ward Vandepitte is promovendus filosofie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, maar heeft jarenlang in een Tibetaans boeddhistisch centrum onderricht gevolgd. Het resultaat van zijn boeddhistische retraites in het Belgische Centrum in Huy-Hoei en zijn studies aan de Universiteiten van Antwerpen en Nijmegen heeft hij een stevig boekwerk neergeschreven.
De Boeddha lacht drie keer
Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt aandacht besteed aan het leven en de leer van de Boeddha. De auteur probeert hierbij een beschrijving te geven van de serie historische situaties waarin het optreden van de Boeddha plaatsvond. Daarbij valt al direct op dat de schrijver zich niet baseert op de gebruikelijke studies van boeddhologen, maar op een enkel boek: “Understanding Buddhism”, geschreven door de Duitse theoloog Perry Schmidt-Leukel. Daarnaast verwijst de schrijver vaak naar het onderricht van lama Traleg Rinpoche, wel 22 keer. De schrijver baseert zich dus voornamelijk op de traditionele Tibetaans boeddhistische opvattingen.
Leegte
Vandepitte gooit zijn lezers al snel in het diepe met zijn uiteenzetting over de leegte. Hij geeft daarbij een eigen interpretatie, die enigszins afwijkt van de boeddhistische teksten.
In het kort kan onder leegte begrepen worden dat alle verschijnselen zich kenmerken door zowel de afwezigheid van een onveranderlijke als een op zichzelf bestaande natuur. Voor de Boeddha is deze natuur van de dingen het enige waar we zeker van kunnen zijn… De term leegte gebruiken dan om het ons uitdrukbare van de ware natuur van de dingen – de leegte (ultieme werkelijkheid) – onder woorden te brengen… In dat licht kunnen we, kort door de bocht gesteld, zeggen dat de boeddhistische filosofie, of beter gezegd het filosoferen over het boeddhisme, verre van af was ten tijde van de Boeddha. … gebruikt Boeddha het concept van “het ontstaan een wederzijdse afhankelijkheid” ofwel “causaliteit”: alle verschijnselen danken hun bestaan aan het samenkomen van verschillende oorzaken die op elkaar inwerken. Het ontkennen van causaliteit is het ontkennen van het natuurlijk verloop van het ontstaan (en vergaan) van alle verschijnselen. (bladzijde 50)
Volgens de auteur zou de Boeddha teleurgesteld zijn geraakt in het ascetisme en dit hierom hebben afgewezen als extreem. Hij blijft echter nog wel een tijdje als asceet rondzwerven. Als hij dan tenslotte verlost wordt, ontdekt hij opeens de middenweg tussen eternalisme en nihilisme. Het eerste wordt door de auteur vereenzelvigd met het geloof in een ziel, in God of essenties en het tweede met zowel materialisme als ascetisme.
Vandepitte citeert een paar verzen uit een Engelse vertaling van Śūnyatāśaptati, letterlijk “De 70 Verzen over de Leegte”, dat om onverklaarbare reden de titel draagt van “Boeddhistische psychologie van de leegte”. Hij verwijst ook naar lama Tsultrim Gyamtso, een voorstander van de Shen-tong interpretatie. In deze Tibetaanse stroming wordt de leer van de leegte beschouwd als een voorlopige en de leer van het yogācāra en de boeddhanatuur als het definitieve onderricht van de Boeddha. Er is dus een ultieme op zichzelf bestaande alles doordringende werkelijkheid die onze werkelijkheid van de deze verschijnselen draagt. Deze gewone alledaagse werkelijkheid is echter niettemin leeg.
Dit is de kern van het betoog van Nāgārjuna, namelijk dat alle (wereldse) opvattingen over de werkelijkheid met elkaar in tegenspraak zijn, bijvoorbeeld… Er bestaat geen klein zonder groot. Daarom zijn beide een uitdrukking van zijn en niet zijn…. In deze middenweg verwijlt de beoefenaar… tussen bevestiging en ontkenning en tussen zijn en niet zijn. (bladzijde 59 – 60)
De Vier Edele Waarheden en karma
De auteur is ervan overtuigd dat de lezer na de uiteenzetting over de leegte nu beter in staat is de Vier Edele Waarheden te begrijpen en de leer van het karma. Uiteindelijk heeft in zijn interpretatie de leegte alles te maken met vergankelijkheid. De wet van het karma staat volgens hem als een huis. Om dit te illustreren citeert hij een aantal verzen uit het hoofdstuk over karma van Nāgārjuna’s hoofdwerk de Mūlamadhymakakārikāḥ in de vertaling van Stephen Batchelor, waarin staat dat het karma onherroepelijk is, net als een schriftelijke schuldbekentenis. Het is alleen jammer dat Batchelor niet door heeft dat Nāgārjuna hier het standpunt weergeeft van een groep boeddhisten waar hij het juist niet mee eens is. Even verderop haalt hij het dan ook vakkundig onderuit.
Met een uiteenzetting van het Edele Achtvoudige Pad voltooit Vandepitte het eerste deel over de kennismaking met de boeddhistische filosofie.
Het boeddhisme is een filosofie
Het tweede deel is vrij kort, niet meer dan 28 bladzijden. Hierin betoogt de schrijver dat we het boeddhisme moeten opvatten als een soort filosofie. Als je zoiets wilt bewijzen dan ligt de werkwijze voor de hand. Je legt uit wat je verstaat onder “boeddhisme”, wat je verstaat onder “filosofie” en laat vervolgens zien waarom het tweede begrip onder het eerste valt. Vandepitte doet dit niet en het is onbegrijpelijk dat geen van zijn medelezers hem hierop op hebben gewezen.
Het gevolg is een oeverloos gebabbel over twee onduidelijke begrippen. Wie bekend is met het Tibetaanse boeddhisme weet dat dit bol staat van rituelen die totaal niets met filosofie te maken hebben. Een groot aantal filosofen, zogenaamde analytische filosofen, hebben zich tot taak gesteld om de relatie te onderzoeken tussen het alledaagse taalgebruik en de op zich bestaande door de wetenschap gedefinieerde werkelijkheid. Dit heeft weer niets te maken met het boeddhisme.
Vandepitte wil het boeddhisme opvatten als een soort ethiek of moraal. Hij weigert echter een onderscheid te maken tussen de moraal, de al dan niet ongeschreven regels over wat hoort, en de ethiek, het systematisch nadenken daarover. Vervolgens vergeet hij aan te geven welk type ethiek volgens hem het boeddhisme zou zijn: een deugdethiek, een principe-ethiek of een gevolgenethiek. Bovendien verwart hij dan ook nog eens ethiek met rechtspraak.
De praktijk van het boeddhisme
Het derde deel is een opsomming van een aantal levenswijsheden van de auteur in een boeddhistisch jasje. Het boeddhisme wordt er soms wel met de haren bij gesleept in een soort vrije associatie zonder enige rechtvaardiging. De welgemeende adviezen van de auteur zullen de meeste mensen bekend in de oren klinken. Natuurlijk is het goed om te onthaasten, moeten we begrijpen dat we niet eeuwig kunnen leven, moeten we met weinig tevreden zijn, de aarde niet uitputten en het klimaat sparen. Volgens Vandepitte gaan we dit allemaal vanzelf begrijpen als we inzien wat leegte is. Bij veel mensen is dat echter niet het geval en natuurlijk komt dat door Descartes, die in zijn eentje de schuld krijgt van alles wat er verkeerd is met onze kapitalistische samenleving (bladzijde 251). Het woord “kapitalisme” valt echter niet.
Ten slotte beklaagt de schrijver zich het over de “onttovering van de wereld” zoals Max Weber dat noemde. Hij betreurt het dat een wetenschappelijke verklaring meer waarde heeft dan spiritualiteit of geloof. Hij vergeet echter dat men in de middeleeuwen zijn best heeft gedaan om de wereld door het geloof beter te maken, maar dat dit op een totale mislukking is uitgelopen. De spruitjes worden nu eenmaal gaar door de magnetron en niet door het gebed en de meest exorbitante religieuze rituelen hebben nooit een pestepidemie of een overstroming tegengehouden.
Conclusie
Het boek is vlot geschreven, misschien wel te vlot, want het loopt vaak uit op een gebabbel. Het leesgemak is bovendien opgeofferd aan de obsessie voor een eenvormige bladspiegel waar veel Nederlandse uitgevers mee behept zijn. Dat betekent dus heen en weer bladeren naar de eindnoten achterin voor de losse opmerkingen, want voetnoten zou kopers afschrikken. Gaandeweg, terwijl Vandepitte het standpunt van de lama’s weergeeft, gaat hij zelf dit standpunt overnemen. Hij wordt zelf een soort lama en preekt het boeddhisme vanuit zijn eigen kansel en wel het boeddhisme van de lama’s. Dit is funest voor het filosofisch en wetenschappelijk gehalte van het boek. Natuurlijk verwijst hij af en toe naar een filosoof, maar deze verwijzingen zijn zo vaag of algemeen dat ze weinig te betekenen hebben. Het is wel een mooi boek voor hen die graag nader met het boeddhisme van de lama’s willen kennismaken. Het heeft ook zeker een troostende, opvoedende en pastorale waarde, maar zo wordt het niet gepresenteerd.
Ik heb wel eens gezegd dat Tibetanen weinig aanleg hebben voor filosofie, dat klinkt nogal arrogant. Ik heb daarmee nooit mee een verband willen suggereren tussen talent voor filosofie en etniciteit. Het is echter een feit dat de basis van het Tibetaans boeddhisme nog altijd bestaat uit devotie voor de lama. Deze levenshouding staat in dit boek ook op de achtergrond. Filosofie bestaat daarentegen uit discussie, uit tegenspreken. Filosofie is voor liefhebbers van wijsheid en ze verbindt mensen ongeacht etniciteit, geslacht, ras, of status met elkaar. De leraar stimuleert de leerling het niet met haar of hem eens te zijn, om zelf te denken, om vragen te stellen. Men geniet van het niet met elkaar eens zijn en waardeert elkaar juist daardoor.
Laat me daarom eindigen met een tegenargument:
Voor wie bij het geven van betoog spreekt vanuit (een standpunt van) leegte, wordt alles waar hij zich op baseert tegelijkertijd met alles wat hij wil aantonen weerlegd.
(Nāgārjuna, Mūlamadhymakakārikāḥ vers 4.9, eigen vertaling)