Eindelijk in het volle lawaai van mijn stilte, de eenzaamheid in de oceaan van opwellende gevoelens.
Van diep uit onvermoede bronnen.
Zilte tranen, natte ogen, een ontroering vanuit beroerd worden. Een stil verdriet.
Terwijl iedereen al enkele slaapfases achter zich heeft en de bakkers halfweg zijn gekneed; zit ik daar…
Eindelijk mijn-tijd.
Met de ogen vol water aangestoken door de simpele ontmoetingen.
Dat simpele, mooie ongecompliceerde van een ontmoeting, soms woordeloos door gebrek aan woorden bij wie het leven pas begint. Hoe wonder is het toch dat die kleine oogjes, eenmaal mij ontmoet, zich verankeren op mij, en vol verwondering en aandacht meedraaien tot de natuurlijke grenzen het verbreken. Zien ze andere kleuren, of gewoon diep in jou, of lezen ze het aura van appelgroen zeeblauw? Zeer jonge mensenkinderen met verwachtingsvolle blik, blijven naar mij staren, steeds is er weer die klik. Zoeklichten worden ontstoken in die eindeloos diepe kijkers, van mini vrouw of man. En zonder diepe woorden vertellen onze ogen, verhalen, dialogen die niemand vertalen kan.
Soms gaan verontruste ouders dan wandelen met hun kind, omdat ze dat spontane, mooie te’dre levensbedreigend vindt.
Als wij het kind in ons niet blijven eten geven, een schep verwondering en niet weten, voor heel even. Gewoon getuige zijn, geen vragen maar essentie, omdat de humor toont, je bent eigenlijk jezelf niet. Woordeloos verbonden met draden overal, niemand is onafhankelijk, eenieder is ’t heelal.
Ook tranen om de pijn, het niet tevreden zijn met een lavastroom van kwaadheid die borrelt onderhuids. En plots is die vulkaan weer wakker zonder mijn controle.
Soms de woede door de onmacht voor de storm, die soms diep in mij woedt.
Niet de grote krantenkoppen of de highlights van het nieuws.
Hele simpele zaken, die we snel wegmoffelen in onze broekzak als we anderen zien.
De eenzaamheid die iedereen met zich meedraagt bij het torsen van zijn leed.
Verdriet in zijn vele gedaanten, koud en warm, machteloos en hoopvol.
Door mijn aders stromen vele kleuren, kwaadheid is er een van. Een boosheid vanuit eindeloze bronnen, plots opstekend als een herfststorm, als een plaatselijke windhoos.
Waarom doet het zo verdomd pijn als ik weer eens merk dat enkel ik al mijn werk moet doen, leren leven met ernstige gebreken, machines klinken luid in mijn dove oren. De pijn sluimert elke seconde en breekt regelmatig door als spijkers door mijn huid. Ik waggel door het leven, steunend op mijn stok, gebogen onder letsels die niemand ooit zal begrijpen ook al zijn ze op scans te zien.
Verdriet om het besef dat eenieder diezelfde eenzaamheid zal ervaren of al voelt. Ook al zijn er prachtige gidsen. Er is geen god ter wereld die jouw klusjes opknapt. Wij allen kunnen enkel de weg alleen gaan. Gelukkig zijn er verschillende brillen waar we de wegwijzers mee kunnen zien, of wezens die steunen, ons even laten leunen, of anderen die meedragen of even uit de tredmolen van het leven stappen, uit de marionettentouwen van de smartphones en tablets. En samen stil gaan zitten, 100% aanwezig, geen jij meer en geen ik, daar zijn we niet mee bezig.
De adem terug gevonden, volgend als een leidraad terug naar het nu.
Weg met die wijzer.