Elke ochtend, met mijn koffie in de hand, staar ik naar de beelden. Beelden van een genocide in Palestina. En elke avond, vlak voor ik mijn ogen sluit, doe ik hetzelfde. Al bijna twee jaar lang. Het is routine geworden — niet door gewoonte, maar uit een diepgeworteld gevoel van morele plicht. Maar ook een straf, want de slapeloze nachten volgen me als schaduwen. Mijn geweten is springlevend, en mijn hart kent geen rust. Alleen pijn.
Ik zie dingen die vroeger alleen thuishoorden in films. Verschrikkingen die je je amper kon voorstellen — maar dit zijn geen films. Dit zijn realiteiten. Elke seconde. Op deze zelfde wereld. Mensen — échte mensen — lijden. Onschuldigen. Vrouwen, mannen, kinderen, ouderen.
Het is drie uur ’s nachts. Ik probeer rust te vinden met kalmerende muziek, scrol wat gedachteloos door Facebook. En dan — opnieuw — zo’n beeld.
Kinderen die wegrennen van vuur. Volwassenen die zich in gevaar storten om hen te redden. Het hartverscheurende geschreeuw van vrouwen — moeders misschien — hun stemmen doordrenkt van pure wanhoop en onmenselijke pijn.
En op dat moment… barstte ik. Zittend in mijn zetel, voelde ik de tranen komen. Niet zomaar tranen — nee, ze kwamen van diep. Vanuit een plek die ik nauwelijks nog kon beschermen. Mijn hart voelde alsof het scheurde. Ik snikte. Mijn hele lichaam beefde, en de woorden stroomden uit me zonder controle:
‘O God, waarom? Waarom laat U dit toe? Doe iets. Alsjeblieft, bescherm hen. Stop deze waanzin.’
Die nacht kon ik het niet meer binnenhouden. Alles in mij voelde gebroken. Al het leed dat ik tot dan toe stil had meegedragen, kwam naar buiten. Mijn ziel kon het niet langer verdragen. Het was de druppel. De overvolle emmer die met één beeld overliep.
Mijn empathie is niet verdwenen. Ik voel nog steeds. En dat is wat me breekt… maar tegelijk wat me menselijk houdt.
Na dat moment, zag ik nog meer. Beelden die ik niet zomaar kon wegkijken.
Een groep jonge Israëlische zionisten, schreeuwend, lachend — terwijl ze voedselpakketten kapot trapten aan de grens met Gaza. Pakketten die nooit hun bestemming zouden bereiken. Geen hulp voor de hongerige. Geen hoop voor de kinderen.
En op dat moment voelde ik het borrelen… woede. Rauw. Ongemakkelijk.
Hoe ver zijn we gekomen als mensheid? Hoe diep moet haat geworteld zijn om dit te kunnen doen — niet alleen met de hand, maar met volle overtuiging, zelfs trots?
Ik begreep op dat moment wat ideologie met een mens kan doen. Wat fascisme kan maken van een jong menselijk hart — stenen.
Toen volgde een beeld dat ik niet van mijn netvlies krijg: Kinderen… uitgemergeld, lichamen die enkel nog uit botten leken te bestaan, ogen die niets meer konden vragen, omdat de hoop al lang gestorven was. Plots moest ik denken aan de Holocaust. Aan de kampen. Aan de uitgemergelde lichamen die ik als kind zag op oude foto’s in geschiedenisboeken.
Maar dit is geen geschiedenis. Dit is nu. En als Roma voelde ik het -diezelfde pijn. Diezelfde wonde die nog steeds ergens in mijn collectief geheugen leeft. Die beelden raakten iets ouds én iets actueels.
En toen de video. Een Israëlische minister — van Netanyahu’s partij — die, zittend in het parlement, zonder schaamte verklaarde: ‘Ja, we moeten de Gazanen uithongeren.’
Mijn woede werd vuur. Geen frustratie, geen ongemak — maar zuiver vuur.
Ik kon niet zwijgen. Ik mocht niet zwijgen. Mijn vingers typte het zonder nadenken: ‘Ik wens deze mens het ergste wat er is.’
Ik weet dat haat met haat niets oplost. Maar het moest eruit. Mijn hart was overvol.
De muziek op de achtergrond was het enige wat me op dat moment niet liet breken. Die muziek, die ene melodie, hield mijn ziel vast terwijl alles in mij schreeuwde.
En in die stilte, na de storm van woede, kwam de reflectie. Dit is de hel. De echte hel.
Chaos op aarde.
En ik dacht: Als ik al zoveel voel — zoveel pijn, zoveel woede — terwijl ik enkel kijk, hoe moet het dan zijn voor de mensen die daar leven? Die dat lijden ondergaan? Elke minuut, elke ademhaling, elke nacht.
En toen kwam die ongemakkelijke vraag: Is dit wat wraak voelt? Is dat wat ik voel? Ik werd bang van het antwoord. Want ik besefte: dit is hoe haat geboren wordt uit pijn. Hoe wraak groeit uit onmacht. En ik zag het ook online. Mensen die verward raken. Die elke Israëliër haten. Die niet meer het verschil zien tussen zionisten en Joden. En zo groeit het antisemitisme opnieuw — gevoed door misleiding, pijn, woede.
En dan besef je: We zijn niet alleen bezig met het verliezen van onschuldige levens. We zijn bezig met het verliezen van onze menselijkheid.
Is dit waar we naartoe groeien als mensheid? Een wereld waarin groepen tegenover elkaar worden gezet, opgehitst, vergiftigd met haat, wraak, verdeeldheid?
Het lijden van Palestina — vandaag, nu, op dit moment — legt pijnlijk bloot dat we niets geleerd hebben van de geschiedenis. Helemaal niets.
Al die verdragen waar we ooit hoop in staken — de mensenrechtenverdragen, kinderrechten, het internationaal strafhof — het klinkt groots, maar waar zijn ze nu? Wat doen ze echt? Ze bestaan, ja. Op papier. In verklaringen. In plechtige toespraken.
Maar niet in actie. Niet in bescherming. Want de realiteit is: het blijft doorgaan.
Palestina bloedt al bijna twee jaar. En niemand stopt het.
Dit is geen oorlog. Dit is genocide.
In oorlog staan twee legers tegenover elkaar. Twee strijdende krachten.
Maar hier? Hier is slechts één zijde die bombardeert, vernietigt, verhongert.
En de andere kant? Onschuldige mensen. Burgers. Vrouwen. Kinderen. Ouderen.
Ze worden verdreven, vermoord, op hun eigen grond, in hun eigen huizen.
Dit is een moderne holocaust.
En toen zag ik een video. Een kind. Twee jaar oud. Uit de puinhopen gehaald door twee mannen. Zijn voorhoofd… open. Zijn kleine schedel gespleten, hersentjes zichtbaar in het stof en bloed. Dat beeld… ik wist niet wat ik moest doen.
Delen? Niet delen?
Mijn hart zei: ‘Mensen moeten dit zien.’ Maar een ander deel in mij aarzelde.
Was het te gruwelijk? Zouden mensen het wegklikken? Zou ik botsen op weerstand, censuur, veroordeling?
Uiteindelijk deelde ik het niet. Waarom? Ik weet het nog steeds niet precies.
Misschien was het vrees. Misschien een soort vermoeidheid van altijd te moeten uitleggen. Maar nadien… spijt. Ik wilde het tóch delen. Ik begon opnieuw te scrollen, zocht het beeld. Maar het was weg. Verloren in de stroom van zoveel andere gruwelen. Nog een kind, nog een dood lichaam. Nog een leven dat nooit de kans kreeg om te leven.
En ik bleef achter met een drukkend gevoel. Een verstikkende waarheid:
De wereld is niet aan het ontwaken. De wereld is aan het vergeten.
Of erger nog… wegkijken.
Al 19 maanden lang worden we overspoeld. Dag in, dag uit. Nacht in, nacht uit.
Beelden van menselijk lijden — rauw, onafgebroken, ongefilterd. Beelden van kapotgeschoten lichamen, verminkte kinderen, uitgehongerde baby’s, moeders die hun kinderen verliezen en schreeuwen met een stem die je door merg en been snijdt.
Kinderen die naast levenloze lichamen van hun ouders huilen, smeken, schudden, roepen: ‘Mama, word wakker… word alsjeblieft wakker…’ Maar mama wordt niet meer wakker. Ze is verdwenen onder het puin. Of onder de kogels.
Er zijn kinderen die zonder verdoving geamputeerd worden. Kinderen die niets meer zijn dan vel en bot. Vrouwen die bevallen van dode baby’s, kinderen die al in de baarmoeder sterven door honger, stress, bommen.
Ik zou eindeloos kunnen doorgaan. Want het lijden stopt niet. Het is nog nooit zo veel geweest, en nooit zó duidelijk vastgelegd als nu — In Palestina.
En dan stel je jezelf de vraag: ‘Hoe is dit mogelijk? Hoe kan de wereld toekijken?’
We hebben mensenrechtenverdragen. Kinderrechtenverdragen. Internationale strafhoven. Resoluties. Maar niets werkt. Helemaal niets.
En dan komt de volgende, pijnlijkere vraag: ‘Waarom?’ Hoe kan het dat zó veel landen, over de hele wereld, stil blijven bij wat één kleine staat doet? Hoe kan Israël dit blijven doen, dag na dag, zonder verantwoording?
De waarheid is bitter: Israël misbruikt de geschiedenis van het Joodse volk — de Holocaust — als schild. En misschien is dat waarom de wereld stil blijft.
Uit schuld. Uit angst. Uit politieke lafheid.
Maar als Roma weet ik wat genocide is. Mijn volk deelt dat verleden met het Joodse volk. Wij kennen de kampen. De cijfers. De pijn. En juist daarom zeg ik:
Geen enkele geschiedenis, hoe tragisch ook, geeft ooit het recht om een ander volk te vernietigen.
We weten dat het zionisten zijn, niet het hele Joodse volk. We weten het — en toch wordt er collectief gezwegen. Alsof hun ideologie gerechtvaardigd zou zijn.
Maar fascisme blijft fascisme, hoe je het ook verpakt. En wat deze zionisten doen, is hun masker ophouden met het bloed van onschuldigen — terwijl ze tegelijk het antisemitisme opnieuw voeden, wereldwijd.
Want vergis je niet: De haat groeit. En wat in Palestina gebeurt, besmet ons allemaal.
Het dringt door in de ziel van de wereld.
Maar dan kom ik bij mezelf. Ik, die vrienden heb van alle geloven en geen geloof.
Moslims, Joden, christenen, boeddhisten, atheïsten. En ik zie hen niet als anders.
Ik zie ze als mensen. Zoals jij. Zoals ik.
Die nacht, om drie uur, barstte ik in tranen. Mijn woede gutste naar boven toen ik beelden zag van Israëlische fascisten, lachend in het aangezicht van lijden. Maar daarna — kwam de stilte. En de reflectie.
Wat wil ik worden? Niet zij. Niet dat.
Mijn woede is echt. En terecht. Maar ik wil ze creatief maken. Constructief.
Ik wil niet branden om te vernietigen — Ik wil branden om te verlichten. Ik kies ervoor om mee te blijven voelen. Om wakker te blijven. En om te spreken.
Want de wereld heeft nood aan mensen die de metaperspectief durven nemen.
Niet om boven het lijden te staan — maar om erin te blijven staan zonder te vergeten wat ons mens maakt: Onze empathie. Ons geweten. Onze moed om liefde boven wraak te kiezen.
Tussen de beelden, de tranen en de woede… vond ik ook anderen.
Vrienden op Facebook — mensen die net als ik wakker liggen, meevoelen, niet kunnen zwijgen. Ze deelden mijn bezorgdheid. En ze stelden die ene vraag, waar zovelen nu mee worstelen: ‘Maar… wat kunnen we doen?’
En toen zei ik, bijna instinctief: ‘Met wat we hebben. Met wat we kunnen. Met onze talenten.’
We hoeven geen staatshoofden te zijn om iets te betekenen. We hoeven geen VN-zetel te hebben om recht te spreken. Wat we wél hebben — is onze stem, onze kennis, onze kunst, onze passie, onze netwerken. Dat is onze kracht. Dat is onze verantwoordelijkheid.
Ik geef vormingen. Dat is mijn kracht. Dus ik heb beslist: ik ga mijn vormingen wijden aan het maatschappelijk veld. Ik ga spreken over racisme. Ik ga spreken over het sluimerend, maar nu explosief groeiend fascisme. Ik ga Palestina blijven benoemen — luid en duidelijk. Ik ga het verhaal brengen, ook als het ongemakkelijk is. Ook als mensen liever wegkijken.
En ik ga acties steunen en voeren — niet omdat ik denk dat ik de wereld in mijn eentje kan veranderen, maar omdat ik weiger toe te kijken terwijl ze voor onze ogen wordt vernietigd.
De genocide in Palestina is niet alleen een aanval op één volk, het is een aanval op onze collectieve menselijkheid. En dus moeten wij daar tegenover een beweging plaatsen. Van waarheid. Van geweten. Van georganiseerde solidariteit.
Wij zijn niet machteloos. Zij willen dat we dat geloven — maar we zijn het niet.
We zijn wakker. We zijn talrijker dan we denken. En we zijn aan het opstaan.
Nirvair Kaur de Ruiter zegt
De pijn die voor zovelen het hart verscheurd …vertolkt in duidelijke woorden.
Dank je Janette….’I am crying with you’
Renske zegt
Helemaal mee eens. Velen denken het, jij zegt het.
Dank je voor je dappere woorden.