Nederland is een pluralistisch, multireligieus en geseculariseerd land met een gedecentraliseerd onderwijssysteem. De laatste decennia is het aantal rooms-katholieke en protestantse gelovigen in het land afgenomen. Daarnaast zijn volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zes van de tien Nederlanders niet gelovig en vormen atheïsten en agnosten voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis de meerderheid.
Toch gaat ongeveer 60% van de kinderen naar een religieuze school. Sinds de Wet op Vrijheid van Onderwijs, ondertekend door de regering in 1917 en vastgelegd in artikel 23 in 1987, mogen onderwijzers hun eigen onderwijsprogramma opstellen, hun eigen school beginnen of thuisonderwijs geven. Nederlandse basisscholen en middelbare scholen zijn onderverdeeld in twee categorieën: scholen die door de overheid worden bestuurd en particuliere scholen, of bijzonder onderwijs, niet te verwarren met speciaal onderwijs of speciale scholen, die gespecialiseerd zijn in de behandeling van lichamelijke en/of leerproblemen. Sommige scholen zijn gebaseerd op een specifieke religie of onderwijsfilosofie, zoals Montessori, Steiner, Freinet, Dalton, Jenaplan of Waldorf, maar worden door de overheid op eenzelfde manier bekostigd als openbare scholen. Tweederde van de kinderen gaat naar dit soort scholen. Zowel openbare als dit soort scholen worden door de overheid gesubsidieerd, een beleid dat uniek wordt geacht in Europa.
De confessionele scholen in Nederland volgen een specifiek geloof, zoals protestants, evangelisch, gereformeerd, rooms-katholiek, islamitisch, hindoeïstisch en joods. Veel van deze scholen zijn gematigd in hun religieuze opvattingen en ze mogen niet discrimineren door bepaalde leerlingen of leraren te weigeren. Sinds 1985 zijn basisscholen (zowel openbare als privéscholen) verplicht om les te geven in religieuze en ideologische stromingen, wat gebaseerd is op objectieve religieuze lessen die erop gericht zijn om leerlingen vertrouwd te maken met de belangrijkste wereldreligies of wereldbeschouwingen. Daarnaast hebben kinderen op een openbare school het recht om vrijwillig, en meestal in groep 5, 6, 7 of 8, buitenschoolse religieuze of humanistische lessen te volgen die worden verzorgd door de externe organisatie Centrum van Vorming Onderwijs (CVO), gesubsidieerd door de overheid en een samenwerkingsverband van zeven commissies: Boeddhistisch, Hindoeïstisch, Humanistisch, Islamitisch, Joods, Katholiek en Protestants. De leraren geven les vanuit hun levensovertuiging en daarbij geven ze les vanuit hun innerlijke wereldbeeld. Hun belangrijkste doel is om een interactief en ervaringsgericht leerproces op gang te brengen waardoor kinderen nadenken over welke waarden en normen zij belangrijk vinden in hun leven en wat het effect van hun gedrag is op anderen. De focus ligt inderdaad op de kinderen en hun identiteitsontwikkeling en niet op het wereldbeeld. De school en/of de ouders kunnen kiezen uit twee verschillende programma’s: ten eerste is er de mogelijkheid om te kiezen voor wat het Klassieke Model wordt genoemd: een wereldbeeldleraar komt één keer per week 45 minuten lesgeven aan alleen die kinderen die hetzelfde wereldbeeld hebben en van wie de opvoeders daar specifiek om hebben gevraagd. De andere optie is het zogenaamde Carrousel Model of Inter-Worldview education, bedoeld voor alle kinderen in de klas. Soms wisselen vier wereldbeelden elkaar af en geven ze elk 10 weken achter elkaar les.
Soms worden de kinderen van twee of drie klassen gemengd en opgesplitst in kleinere groepen. Elk groepje leert over een specifiek onderwerp zoals ‘Ik en de ander’- vanuit een van de verschillende wereldbeelden, ze hebben een gezamenlijke eindsessie over het thema -wat heb je geleerd of ervaren? – en dan wisselen ze elkaar af. In een jaar tijd maken alle kinderen kennis met drie of vier wereldbeelden.
Het Carrouselmodel wil kinderen blootstellen aan verschillende wereldbeelden en hen aanmoedigen om verbanden te leggen en raakvlakken te vinden tussen de verschillende tradities. In de afgelopen jaren is het Inter-Wereldbeelden Onderwijsmodel in Europa steeds meer gepromoot door zowel politieke als educatieve beleidsmakers omdat het wederzijds begrip, een kritische geest, sociale cohesie en respect voor diversiteit voedt. Bovendien oefenen de kinderen door middel van dialogisch leren hoe ze met anderen over levenszaken moeten omgaan en hoe ze in de pluralistische microkosmos moeten leven die de school belichaamt.
Terwijl de humanistische, protestantse en katholieke varianten veruit het populairst zijn, werken er op dit moment zeven boeddhistische leraren voor meer dan 35 scholen. Het Boeddhistisch Vormingsonderwijs (BVO) bestaat sinds 2018 en groeit. De eindverantwoordelijkheid ligt bij de Boeddhistische Unie Nederland (BUN). De BUN is in 1990 opgericht als vereniging van boeddhistische sangha’s in Nederland en is nu een officiële religieuze partner van de landelijke overheid. De leraren zijn in het bezit van een onderwijsdiploma en volgen een training van het Centrum voor Vormings Onderwijs en een tweede training van de BVO. Via een intern platform kunnen de leraren hun ervaringen delen, wat wel en niet werkte in de lessen, hun materialen aanpassen of nieuwe bronnen toevoegen.
Toen ze begonnen, vertelt Helma Ton, het hoofd van BVO in een recent interview, werkten vijf leraren van verschillende boeddhistische sanghas samen om een gemeenschappelijke basis te vinden voor het lesprogramma. Uiteindelijk selecteerden ze tien onderwerpen die belangrijk worden geacht in het boeddhisme: onderlinge verbondenheid, vrijgevigheid, Brahmavihāra (mededogen, sympathieke vreugde, liefdevolle vriendelijkheid jegens jezelf en anderen, en tevredenheid), perceptie, vergankelijkheid, eerlijke communicatie en mindfulness. In de lessen gebruiken de leraren verschillende methodes: verhalen, video’s, spelletjes en creatieve opdrachten, en meestal eindigen ze met een mindfulnessoefening, zoals luisteren naar de bel of ademhalen. Meestal leren de kinderen in de eerste twee lessen een paar verhalen over prins Siddharta (de latere Boeddha) en maken ze kennis met de boeddhistische context. In de volgende lessen richten de leerkrachten zich meer op ervaringsleren dan op cognitieve en inhoudelijke informatie. In plaats van te zeggen: “Wij geloven dat…”, delen de leerkrachten hoe zij problemen in het leven aanpakken volgens hun boeddhistische praktijk. De kinderen worden dan uitgenodigd om vragen te stellen en hun ervaringen, meningen en reflecties te delen. Daarnaast worden ze gestimuleerd om te onderzoeken wat de wijsheid van de Boeddha concreet in hun leven kan betekenen. Het BVO-motto is ‘neem niets als vanzelfsprekend aan, maar onderzoek zelf wat nuttig is (of ‘kusala’ heilzaam) en wat niet nuttig is (‘akusala’ niet nuttig). En niet alleen voor jezelf maar ook voor anderen.’ Het primaire doel, aldus Helma, is dat de kinderen gestimuleerd worden om met wijsheid en mededogen in het leven te staan.
De BVO verzorgt lessen in samenwerking met andere levensbeschouwelijke leraren. Helma benadrukt dat het concept van Inter-Wereldbeschouwelijk Onderwijs typisch boeddhistisch is omdat kinderen, die vanuit verschillende wereldbeelden leren, kunnen kiezen wat voor hen het beste werkt. Op andere scholen waar het Klassieke Model wordt gevraagd, zijn de ouders die boeddhistische lessen voor hun kinderen aanvragen over het algemeen westerlingen die geïnteresseerd zijn in mindfulness, voegt Helma toe. De etnische boeddhisten lijken daarentegen de voorkeur te geven aan christelijke scholen omdat ze willen dat hun kinderen de waarden en normen van het land waarin ze leven assimileren. Boeddhist zijn is een manier van leven en onderdeel van hun cultuur, en hun kinderen hoeven dat niet op school te leren. Uit onderzoek is gebleken dat verhalen vertellen kinderen in contact brengt met hun verbeelding en nieuwe ideeën en hen betrekt bij verdere discussie.
Zoals Silvie Walraven, boeddhistische leerkracht bij BVO sinds 2018, uitlegt, waarderen de kinderen over het algemeen de verhalen over prins Siddharta, en delen ze graag wat hen in het verhaal aanspreekt. Verhalen zijn niet alleen een middel om te praten over de boeddhistische traditie en morele voorschriften, maar ze dienen ook als een brug naar reflectie en het delen van momenten tussen de leerlingen en met de leraar. Als Siddhartha bijvoorbeeld onder de boom zit en Mara hem probeert af te leiden, zien de jongsten Mara als het monster dat zich onder je bed verstopt als het tijd is om te gaan slapen. De leerkracht moedigt de kinderen aan om Mara niet als een echt monster of demon te zien, maar als afleidende of verontrustende gedachten en gevoelens, die Siddharta proberen af te leiden van wat hij van plan is te doen. Vaak vertellen de kinderen na dit verhaal hoe ze met hun gedachten proberen om te gaan of geven ze elkaar tips.
Silvie vult aan: “In de klas proberen we termen als slecht en goed te vermijden omdat het belangrijk is dat kinderen zich realiseren dat in het boeddhisme een gedrag nuttig of niet nuttig kan zijn, en dat geen enkel levend wezen zelf slecht of goed is. Daarnaast is een omgeving van vertrouwen en zonder oordeel cruciaal voor het stimuleren van participatie en respectvolle communicatie tussen de leerlingen. De grootste uitdaging in haar lessen is wanneer kinderen niet geïnteresseerd of open zijn om deel te nemen of hun mening uit te wisselen met hun medeleerlingen. Een van de leukste kanten van de les is juist wanneer een kind naar school komt en vertelt hoe mindfulness haar heeft geholpen om in slaap te vallen, en wanneer ze zich op hun gemak voelen om openlijk over hun persoonlijke ervaringen te praten. Wanneer er zich onverwachte situaties voordoen in de klas, benadrukt Silvie dat het belangrijk is dat de leerkracht ruimte creëert, de juiste aandacht geeft aan het probleem en uitlegt hoe zij er als boeddhist mee om zou gaan. Het is cruciaal om een veilige sfeer te creëren waarin ze hun ideeën kunnen delen zonder bang te hoeven zijn dat sterkere meningen hen het zwijgen opleggen. Soms kunnen er sterke emoties in de klas opkomen en dat is de juiste gelegenheid om te erkennen wat er gebeurt en je ervan bewust te zijn dat dit gevoelige onderwerpen zijn die op een normaal niveau gebracht moeten worden. Vooral omdat ze uit het boeddhisme komt, vindt ze de psychologische kant van de geest een interessant onderdeel om te ontwikkelen.
Concluderend heeft het onderwijs de cruciale rol om het potentieel van leerlingen te stimuleren en hen op te voeden tot actieve burgers die diversiteit en pluralisme kunnen omarmen. In onze complexe en intersectionele samenlevingen wordt het essentieel om te erkennen hoe onderling verbonden we zijn en dat harmonieus samenleven de ultieme menselijke wens is. Terwijl Inter-Wereldbeschouwelijk Onderwijs een cultuur van vrede en rechtvaardigheid ondersteunt, draagt het boeddhisme bij aan het cultiveren van een compassievolle en inzichtelijke manier van zijn en handelen in de wereld, ongeacht wat je gelooft of als je spirituele of seculiere pad beschouwt.