Zij die haat koesteren, zullen de pijn en smart ervaren die voortkomt uit haat. Boosheid en wraak, heersen en kijven, koppigheid en minachting zijn niet de weg. Leer uzelf dit alles op te geven.
MAJJHIMA NIKAYA
Toen ik het boeddhisme begon te beoefenen, was het verschrikkelijk belangrijk voor me om de wortels van boosheid en angst te begrijpen. Vanwege het onvoorspelbare geweld waarmee ik opgroeide, was ik voorzichtig, behoedzaam, wist ik nooit wat ik kon verwachten. In de buitenwereld was mijn vader een gerespecteerde wetenschapper die voor het leger werkte op het gebied van ruimtegeneeskunde, op medische faculteiten doceerde en kunstharten ontwierp.
Thuis was het een heel ander verhaal. Hoewel hij soms liefdevol kon zijn, was het ook een bazige, paranoïde man, altijd bezorgd dat iemand hem misschien in de gaten hield.
Hij tobde over mensen op straat en over FBI-onderzoek naar de geheime documenten die hij in huis had in verband met zijn contracten met de strijdkrachten. Hij had er zelfs het land aan als wie dan ook achter hem reed. Wanneer hij thuiskwam, wisten we nooit of het een van zijn slechte dagen zou zijn. Hij tierde tegen mijn broers en mij, maar de ergste mishandeling bewaarde hij voor mijn moeder. Hij was in staat haar van de trap te gooien of te dreigen haar hoofd door een raam te slaan.
Om meer te leren over boosheid en hoe ze aanleiding geeft tot haat en agressie, werden we door Ajahn Chah aangemoedigd om elke keer dat ze opkwam, onversaagd naar onze eigen ervaring te kijken. We kregen de instructie om klein te beginnen. Hij wilde dat we in de loop van de dag nota namen van de eerste impuls van afkeer, het gevoel van onvoldaanheid, wrok en veroordeling. ‘Hoe ontstaat die?’ vroeg hij dan. ‘Wordt hij veroorzaakt door uiterlijke dingen of door gewoonte, lichamelijke gevoelens, een verhaal in de geest?’
Op een dag werd ik ineens heel boos omdat ik onbillijk werd behandeld door een oudere monnik. Ajahn Chah lachte slechts. ‘Goed’, zei hij, ‘je kunt nu bekijken hoe boosheid functioneert.’ Hij gaf me opdracht terug te gaan naar mijn hutje in het bos, de deur en het raam dicht te doen, al mijn kleren aan te trekken, en boos te gaan zitten zijn. Het was midden in het hete jaargetijde en het was net alsof ik in een vuur zat, heet aan de buitenkant, binnenin nog heter. Ik kon mijn boosheid over de situatie, het zieden in mijn lichaam, de agressie, in golven voelen opkomen. Ik nam ook nota van de angst die verscheen: angst voor de andere persoon, angst voor wat ik misschien zou doen, angst voor herhaling van het verleden, angst voor mijn schaamte,
Mijn bestudering van boosheid en angst duurde maanden. Ik zag dat angst nooit datgene betreft wat in werkelijkheid hier aanwezig is. Wanneer pijn en gekwetstheid aanwezig zijn, is het gewoon pijn en gekwetstheid, Het is angst die onzekerheid over wat zal volgen toevoegt. Het komt in de vorm van een angstaanjagend verhaal dat lichaam en geest in zijn greep krijgt. Angst zou zijn verhaal honderd keer vertellen en ik zou er telkens in verstrikt raken, totdat ik het eenvoudig kon opmerken en vragen: ‘Ben jij dat, angst?’
Ik raakte vertrouwd met elke vorm van afkeer, van de minuscule verkramping bij een muggenbeet tot de manier waarop boosheid kan uitgroeien tot haat en ten slotte volslagen razernij. Ik ontdekte dat we allemaal een innerlijke rechter en jury, IJzeren Gordijn en politie in ons hebben. We hebben onze innerlijke Taliban en onze ballingsoorden. Bij tijden voelde ik me als de Boeddha onder de bodhiboom, toen hij zijn eigen innerlijke demonen in de vorm van Mara onder ogen zag. Zoals het verhaal wordt verteld, nam de Boeddha de avond dat hij verlicht raakte plaats onder de bodhiboom in het noorden van India. Hij besloot daar te blijven zitten, onwankelbaar, en niet van zijn plaats op te staan voordat hij totale vrijheid had verworven. Na korte tijd verscheen Mara, de Indiase god van begoocheling en kwaad, en zon erop de Boeddha van dit doel af te houden. Daartoe zond Mara zijn dochters, de mooiste verleidsters die men zich kan voorstellen. De Boeddha bleef echter onbewogen en zei eenvoudig: ‘Ik zie u, Mara.’ Toen verlangen geen effect had, werd Mara kwaad en stuurde zijn onmetelijke legers. Er waren woeste demonen met angstaanjagende gezichten en strijdkreten, die met knuppels zwaaiden, brandende pijlen afschoten en dodelijke speren wierpen, Weer bleef de Boeddha onbewogen zitten en zei eenvoudig: ‘Ik zie u, Mara.’ Toen hief de Boeddha zijn hand om de legers van Mara aan te raken met mededogen en vielen alle speren en pijlen als bloemblaadjes aan zijn voeten. Ten slotte belaagde Mara de Boeddha met twijfel: ‘Wie denk je wel dat je bent? Welk recht heb je om hier te gaan zitten om verlicht te raken’?’ Hierop legde de Boeddha een hand op de grond en zei: ‘De aarde is mijn getuige.’ En bij dat gebaar verscheen de aardgodin en getuigde van de levens van geduld, toewijding, waarheidsliefde, mededogen, edelmoedigheid en wijsheid die de Boeddha op deze avond hadden voorbereid. Uit haar haar kwam een stortvloed van water en de legers van Mara werden weggespoeld.
Innerlijke criticus
Naast boosheid en angst leerde ik ook de gewoonten van de innerlijke criticus, de oordelende geest, kennen. Ik kon mezelf de kritische woorden van mijn ouders, van leraren en van spirituele autoriteiten horen herhalen. Ik had zoveel oordelen, dat een van mijn leraren me opdroeg ze te tellen. Ik oordeelde over mijn pijn, mijn afdwalende geest, de geluiden die ik hoorde, de insecten, het klooster, de wereld! In een uur tijd waren er honderd oordelen geveld, Ik zag hoe snel mijn boosheid kon omslaan in anderen de schuld geven en, wanneer op mezelf gericht, in gêne en schaamte. Het deed denken aan Jules Feiffers spotprent met de man die zegt: ‘Nu ik volwassen ben, heb ik mijn vaders uiterlijk, mijn vaders manier van praten, mijn vaders houding, mijn vaders meningen, en mijn moeders minachting voor mijn vader.’ Het zat er allemaal.
In dezelfde geest leerde ik, wanneer ik in het klooster zat en er gemoedstoestanden als boosheid, afkeer, ergernis en veroordeling verschenen, met mededogen te zeggen: ‘Bent u dat weer, Mara?’ Waar we ook zijn, Mara zal opduiken met zijn legers en we zullen een manier moeten vinden om voet bij stuk te houden en onbewogen te blijven.
Botsen met ervaring
Afkeer, boosheid en haat zijn geestestoestanden die botsen met ervaring, haar wegduwen, verwerpen wat op het moment wordt geboden. Ze komen niet van buiten. Dit inzicht is een omkering van de normale manier waarop we het leven beschouwen. ‘Gewoonlijk’, zegt Ajahn Chah, ‘geloven we dat problemen van buiten ons aanvallen.’ Dingen zijn fout en mensen misdragen zich, met als gevolg dat haat en lijden ontstaan. Maar hoe pijnlijk onze ervaringen ook mogen zijn, het zijn alleen maar pijnlijke ervaringen, tot we er de reactie van afkeer of haat aan toevoegen. Pas dan verschijnt lijden. Als we reageren met haat en afkeer, worden deze eignschappen gewoonte. Net als een verkeerd gerichte auto-immuunreactie beschermt onze verblinde haatrespons ons niet; ze wordt juist de oorzaak van onze aanhoudende misère.
Dit is een belangrijk principe van de boeddhistische psychologie:
Als we vasthouden aan boosheid of haat zullen we lijden. Het is mogelijk om krachtig, wijs en meedogend te reageren, zonder haat.
De Boeddha verklaart: ‘Woedend van haat, hun geest verstrikt, hebben mensen het gemunt op hun eigen ondergang en de ondergang van anderen. ‘ Hoe doorbreken we deze tragische erfenis – zowel in ons eigen leven als in elke met bloed doordrenkte uithoek van de aardbol? Alleen door diep inzicht in boosheid, haat en agressie, Het zijn universele energieën, archetypische klachten die onmetelijk lijden veroorzaken in de wereld, Hun bron moet werden opgespoord in de diepten van ons menselijk hart. Dan zullen we een verbazende waarheid ontdekken: dat we, net als de Boeddha, met mededogen, moed en toegewijde inspanning de agressieve krachten van Mara het hoofd kunnen bieden, en dat deze energieën kunnen worden getransformeerd.
Freud en zijn aanhangers geloofden dat de agressieve instincten primair waren, Het gebod van onze cultuur om ‘onze naastenlief te hebben zoals onszelf … is in feite gerechtvaardigd door het feit dat niets zo sterk tegen de oorspronkelijke menselijke natuur indruist als dit’. Later, in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, kwamen sociobiologen zoals Konrad Lorenz en Robeli Ardrey met de hypothese dat onze soort, net als onze voorvaderlijke mensapen en vele andere dieren, noodzakelijke en onvermijdelijke instincten had voor territoriumdrift en agressie. Nu zijn de evolutiebiologie en neurowetenschappen de genetische werking en neurale mechanismen van agressie zorgvuldig in kaart aan het brengen.
Revolutionaire stap
Het feit dat agressie, boosheid en afkeer zijn ingebouwd in onze universele erfenis is echter alleen het beginpunt in de boeddhistische psychologie. Nadat we hebben geleerd ze rechtstreeks onder ogen te zien, te zien hoe ze omstaan en functioneren in ons leven, moeten we een revolutionaire stap zetten. Door diepgaande beoefening van inzicht, door niet-vereenzelviging en mededogen, reiken we dieper dan de synapsen en cellen en bevrijden die ons uit de greep van deze instinctieve krachten. Met toewijding ontdekken we dat dit mogelijk is.
Afkeer en boosheid komen vrijwel altijd op als onmiddellijke reactie op een bedreigende of pijnlijke situatie. Als ze niet worden begrepen groeien ze uit tot haat. Zoals we hebben gezien zijn pijn en verlies onloochenbare onderdelen van het menselijk leven. Boeddhistische geschriften spreken over een berg van pijn. Ze vertellen dat onze tranen van verdriet alle vier de grote oceanen zouden kunnen vullen. Wanneer onze ervaring er een is van pijn, gekwetstheid, verlies of frustratie, hebben we normaal de gewoonte ons uit afkeer terug te trekken of van ons af te slaan uit boosheid, te beschuldigen of weg te lopen.
Naast pijn is angst de gebruikelijke voorganger van boosheid en haat – angst voor verlies, voor krenking, voor gêne, voor schaamte, voor zwakte, om niet te weten. Wanneer angst verschijnt, dienen boosheid en afkeer als strategieën om ons te helpen ons veilig te voelen, om te laten zien dat we sterk en veilig zijn. In feite voelen we ons eigenlijk onveilig en kwetsbaar, maar we verhullen deze angst en kwetsbaarheid met boosheid en agressie. We doen dit op het werk, in het huwelijk, in het verkeer, in de politiek. Een angstige situatie loopt uit op boosheid wanneer we niet kunnen toegeven dat we bang zijn, Zoals de dichter Hafiz schrijft: ‘Angst is de goedkoopste kamer in huis. Ik zie je liever in betere woonomstandigheden.’ Zonder inzicht zijn we gedoemd om ons leven in deze goedkope kamer te leiden.
Gelukkig kunnen we ons erin oefenen met mindfulness te leven, angst en pijn tegemoet te treden met wijsheid in plaats van gewoonten als afkeer en boosheid. Wanneer zich een pijnlijke of bedreigende situatie voordoet, kunnen we onze ogen ervoor openen. Wanneer we leren onze eigen pijn te verdragen en onze eigen angsten onder ogen te zien, zullen we die anderen, zoals familieleden of andere stammen, niet langer verwijten en evenmin aandoen. Met mindfulness kunnen we ze, in plaats van erop te reageren, beantwoorden met ruimvoelende helderheid, doelgerichtheid, vastberadenheid en mededogen. Een wijze respons houdt elk optreden in, soms krachtig, dat het zorgzaamst is voor het leven, het onze en dat van anderen.
Stel je een gezonde geest voor als een geest die vrij is van betrokkenheid bij enige vorm van haat. Aanvankelijk zou dit onmogelijk kunnen lijken, een idealistische poging om onze aangeboren agressieve menselijke natuur decorum op te leggen. Maar vrij zijn van haat is geen spirituele onderdrukking, het is wijsheid in weerwil van pijn en angst.
(De andere) Dick zegt
Wat een mooi en inspirerend artikel.🙏
Cossaer zegt
Dank je wel,heel mooie inhoud,ik geef het door.boosheid om zoveel dingen en zeker al dat onrecht in Oekraïne .nog eens bedankt