Brian Daizan Victoria publiceerde zijn boek Zen Terror in Prewar Japan: Portrait of an Assassin in 2019. Hij draagt het op aan ‘de slachtoffers van religieus terrorisme overal ter wereld’. Het portret is van Inoue Nisshō (1887-1967), een radicale boeddhistische prediker en oprichter van de ultranationalistische Ketsumeidan (Eng.: ‘Blood Pledge Corps’).
Keizers
Onder keizer Meiji (Jap.: ‘heldere politiek’, 1867-1912) vond de Meiji-restauratie plaats. De macht van de keizer werd hersteld en er vond een snelle modernisering en industrialisatie van Japan in westerse stijl plaats. Na eeuwenlange zelfgekozen afzondering werd het land een wereldmacht.
Keizer Taishō (Jap.: ‘rechtschapenheid’, 1912-1926), die een zwakke gezondheid had, volgde hem op. Tijdens de Taishō democratie kwam de politieke macht in handen van een parlement en van politieke partijen.
Tijdens het begin van de regeerperiode (1926-1989) van keizer Shōwa (Jap.: ‘verlichte vrede’) werd Japan geraakt door de wereldwijde economische crisis en de Grote Depressie, die maatschappelijke en politieke onrust veroorzaakten. In de jaren 1930 ontwikkelde het land zich tot een totalitaire en militair agressieve staat. Tijdens de Amerikaanse bezetting na de Tweede Wereldoorlog begon de politieke liberalisering en democratisering.
Deel 1 – huurling
Inoue was de zoon van een plattelandsdokter. Hij stopte met zijn opleiding en, aan lagerwal geraakt, vertrok hij platzak naar Mantsjoerije waar hij enige tijd rondzwierf. Victoria schrijft dat Inoue een rōnin werd, een samoerai zonder meester, een huurling. Van 1909 tot 1920 werkte Inoue bij de South Manchurian Railways. Ongetwijfeld geholpen door zijn kennis van het Chinees en door een militaire training, werd hij geworven als spion voor het Japanse leger.
Na de Russisch-Japanse oorlog van 1904-1905 kwam de strategisch belangrijke South Manchurian Railways onder Japanse legercontrole en werd een instrument van de economische uitbuiting van het grondstoffenrijke Mantsjoerije. Na een uitgelokte invasie van het Japanse Kanto-leger werd het de Japanse vazalstaat Mantsjoekwo.
De opstanden in de nadagen van het Chinese Qing keizerrijk waren voor Japan van de ene kant een bedreiging vanwege de haat van de opstandelingen tegen vreemdelingen. Van de andere kant konden de opstanden de uitbreiding van de invloed van Japan versnellen. Victoria beschrijft het verloop van Inoue’s eerste opdracht. Dit was de infiltratie in een Chinese groep tijdens een opstand in de stad Liaoyang, die in bloed werd gesmoord.
Japan verklaarde in 1914 de oorlog aan Duitsland en speelde aan geallieerde zijde een grote rol bij onder andere het beschermen van zeeroutes in het westen van de Stille Oceaan en de Indische Oceaan tegen de Duitse marine. Gebruikmakend van de gelegenheid lijfde Japan Duitse koloniale bezittingen in. Inoue’s spionageactiviteiten voor het Japanse leger speelden een belangrijke rol tijdens de slag om de Duitse kolonie Qingdao aan de Gele Zee, Victoria beschrijft ze.
Dankzij twee spoorwegcollega’s maakte Inoue in oktober 1912 kennis met de Sōtō zenpriester Azuma Soshin. Deze eerste kennismaking met zen en met iemand die hij kon vertrouwen maakten grote indruk. De volgende 12 maanden wijdde hij zich aan zenmeditatie en aan koanstudie en vergat bijna te slapen of te eten.
Terug in Japan
Toen Inoue in 1921 terugkeerde in Japan was de Teishō periode in volle gang, met als positieve ontwikkeling een parlement dat een groeiende politieke en uitvoerende invloed had en een zekere controle over het leger. De eerste wereldoorlog leidde tot een sterke economische groei, omdat Japan een belangrijke leverancier van de geallieerden was. Echter, hierdoor steeg de inflatie en de concentratie van kapitaal kwam terecht bij de zaibatsu (Eng.: ‘wealthy clique’), een zakelijk en financieel conglomeraat met grote invloed.
Ook groeide politiek links in kracht onder arbeiders, intellectuelen en geschoolde jongeren. Dit veroorzaakte een mobilisatie tegen radicaal gedachtengoed, waarbij politie en justitie een beroep deden op ‘‘extralegale’ ondersteuning van ultranationalistische organisaties. Deze schimmige organisaties, die vaak met elkaar overhooplagen, werden gefinancierd door rijke en invloedrijke personen met als doel het breken van stakingen, het intimideren van kiezers en anti-vakbondsactiviteiten,’ zie bladzijde 59.
Keizer Shōwa (Hirohitō) volgde zijn vader in 1926 op in een tijd van grote binnenlandse sociale en politieke instabiliteit. De regering vervolgde linkse activisten op grond van de Peace Preservation Law. In 1927 werd de ‘gedachtenpolitie’ opgericht met een speciale ‘studentenafdeling’. Binnen het ministerie van justitie werden ‘gedachtenvervolgers’ aangesteld die ‘gedachtenmisdrijven’ vervolgden. De wet maakte het illegaal om het keizerlijke systeem en het systeem van privé-eigendom te veranderen en was bedoeld om met name linkse groepen de kop in te drukken. Tijdens de Amerikaanse bezetting na 1945 werd de wet ingetrokken, als onderdeel van het ontmantelen van de structuren die leidden tot het Japanse militarisme.
Makyō
Auteur Victoria noemt hoofdstuk 6 The Winding Road to Enlightenment. Najaar 1921-voorjaar 1922 was voor Inoue een rustig leven na zijn hectische Chinese ervaringen, maar zijn levenslange geestelijke kwelling kwam sterker terug dan ooit. Om hieraan een eind te maken, stortte hij zich op zazen, teruggetrokken in een vervallen hut. Victoria citeert: ‘Omdat ik geen andere trainingsmethode kende, ging ik dag en nacht door met zazen, maar mijn psychisch lijden nam toe.’ Toen herinnerde Inoue zich een zeer levendige droom die hij in China had en besloot te stoppen met zazen. Het reciteren van de Nichiren mantra manu-myōhō-renge-kyō werd zijn religieuze praktijk alsof zijn leven ervan afhing.
Ook kreeg hij buitenlichamelijke ervaringen. Was dit makyō? Dit is letterlijk ‘het rijk van de duivels’ en zelfbedrog dat meestal bestaat uit auditieve en visuele hallucinaties tijdens meditatie. Deze zijn volgens Victoria vaak het gevolg van traumatische jeugdervaringen.
In het voorjaar van 1924 ervoer Inoue ‘een eenheid waarin de hele natuur en het universum mijn werkelijke Zelf was. Ik was verbaasd om te realiseren dat mijn twijfels van dertig jaar spoorloos waren verdwenen.’ Tot dan dacht hij bovendien dat goed of slecht tegenstellingen waren. Echter, schreef hij, ‘als onze gedachten en acties overeenstemmen met de waarheid van een niet-dualistisch universum, dan is dit goed. Zo niet, dan is dit slecht.’ Bovendien zag hij een duidelijk toekomstbeeld voor Japan en de wereld.
Stem
In hoofdstuk 7 The Voice of Heaven schrijft de auteur dat een stem Inoue aanspoorde ‘om te proberen alle levende wezens te bevrijden van hun lijden.’ Hij bleef deze stem negeren, totdat deze hem naar het zuidoosten dirigeerde, hij vertrok naar Tokio. Daar las hij over Nichiren en raakte vol bewondering. ‘Mijn religieuze praktijk was het betonen van eer aan de Lotus soetra, maar dit was zonder dat ik iets wist over Nichiren.’ Een teleurstellende nadere kennismaking veroorzaakte een breuk tussen Inoue en de Nichiren sekte. Op bladzijde 77 geeft Victoria aan dat Inoue desondanks te boek staat als een Nichiren priester, of op zijn minst als een lekenvolgeling.
In Tokio ontmoette hij allerlei ultranationalisten en hij sloot zich aan bij de National Foundation Society (Kenkoku kai). Vervolgens raakte hij nogmaals op drift en ontmoette in Shōin-ji zenmeester Yamamoto Gempō. Shōin-ji is bekend van Hakuin Ekaku (1686-1769). Inoue’s taak was onder andere het schoonmaken van het tempelcomplex, de tuin, het pad naar de tempel en de begraafplaats. Om acht uur ’s avonds was hij hiermee klaar en mediteerde tot elf uur, of tot een uur de volgende ochtend in de Hakuin Memorial Hall.
Trainingscentrum
De weg naar het Blood Pledge Corps Incident van 1932 begon in 1927 toen Inoue in Shōin-ji een uitnodiging kreeg voor een gesprek met graaf Tanaka Mitsutaki (1843-1939), een vertrouweling van de overleden keizer Meiji. Inoue verliet het klooster.
Al eerder had hij de steun van de graaf gevraagd voor het oprichten van een religieus centrum waar jongeren zouden worden getraind om Japan te hervormen. De graaf was ontevreden over het Japan na het overlijden van keizer Meiji en over de corruptie in de omgeving van de huidige keizer. Inoue legde zijn plan uit, te weten het uitroeien van de communistische ideologie en het bestrijden van corruptie binnen de politieke partijen en onder de zaibatsu. De graaf gaf Inoue zijn steun.
De naam van het trainingscentrum was Risshō Gokokudō (‘Temple to Protect the Nation [by] Establishing the True [Dharma]’) in Ōarai, ten noorden van Tokio. De tempel behoorde niet tot een bepaalde boeddhistische sekte en Inoue werd gevraagd het hoofd ervan te worden. Hij had weliswaar geen religieuze bekwaamheid, maar wel een ‘onvoorwaardelijk religieuze ijver en contacten met invloedrijke rechtse, patriottische figuren.’ Inoue stortte zich op het trainen van jongeren die toegewijd waren aan het hervormen van het land en beschikten over een ‘do or die’ mentaliteit. Zijn trainingsmethodes waren grotendeels ontleend aan de zenpraktijk die hij kende, zie bladzijde 87.
Inoue wilde aanvankelijk binnen de grenzen van de wet blijven. Als het door hem getrainde kader toegewijde hervormers overal in het land groot genoeg zou zijn, zouden zij met de hervormingen beginnen. De verslechterde sociale en economische situatie in de jaren 1930 maakten actie echter noodzakelijk. Bovendien: ’bij het streven naar de omverwerping van de heersende klasse was het ronduit belachelijk om te bediscussiëren of acties legaal of illegaal zijn, aangezien de heersende klasse het wettelijk systeem gebruikte om zichzelf te beschermen.’ Hij was bereid de gevolgen van zijn illegale activiteiten te dragen. Ook was het wettelijk verplicht dat zijn trainingstempel zich aansloot bij een religieuze beweging, de Nichirensekte in dit geval. In 1930 verliet hij om deze twee redenen Risshō Gokokudō.
Ketsumeidan
In 1930 ging Inoue naar Tokio waar hij in 1932 de Ketsumeidan oprichtte, bestaande uit radicale studenten en jonge officieren. Het doel was het omverwerpen van de politieke en economische elite, onder het motto ‘Een man, een moord.’ De Ketsumeidan had een groep van twintig politici en zakenlieden in het vizier. De eerste golf moordaanslagen was begin 1932 waarbij de voormalige minister van financiën Inoue Junnosuke en Baron Takuma Dan werden vermoord. Kort na deze moord werd Inoue gearresteerd.
Hoofdstuk negen heet Patriots on trail. Op bladzijde 113 citeert Victoria Inoue tijdens het proces. ‘Revolution employs compassion on behalf of the society of [our] nation. Therefore, those who wish to participate in revolution must have a mind of great compassion towards the society of [our] nation. A revolution that does not encompass a mind of great compassion is not Buddhist. That is to say, revolution in itself is compassion.’
De rechter vroeg hoe Inoue compassie, niet alleen met revolutie, maar ook met doden verbindt. Deze antwoordt met een verwijzing naar de Boeddha, die in de vorm van Kannon behoeftigen met affectie omhelst. ‘On the other hand, there are figures like Fudō Myō-ō who force an enemy to surrender [with his sword and lasso]. This is Mahāyāna compassion. Pointing our pistols at the ruling classes and shooting them is like the figure of demon-conquering Fudō Myō-ō brandishing his sword. We don’t deal with relative, conceptual ideas about compassion.’
Inoue en zijn bendeleden werden schuldig bevonden en veroordeeld op 22 november 1934. Hij en de twee moordenaars kregen levenslang en de anderen 3 tot 15 jaar. Volgens Japanse begrippen waren de veroordelingen mild. Begin 1935 kregen 11 veroordeelden amnestie en werden vrijgelaten. Inoue kwam in 1940 vrij en zijn veroordeling werd geschrapt, alsof hij nooit betrokken was geweest bij terrorisme.
Tijdens het ‘May 15th incident’ van 1932 werd premier Tsuyoshi Inukai vermoord door jonge leger- en marineofficieren en burgerleden van de Ketsumeidan. Hun beoogde opstand en staatsgreep faalden echter. De beklaagden gebruikten de rechtszaak als forum om hun trouw te verklaren aan de keizer en om te pleiten voor politieke en economische veranderingen. Zij kregen veel bijval van de bevolking. De straf die zij ontvingen viel licht uit, wat leidde tot verdere uitholling van de democratische regering om op te treden tegen de militairen.
Vertrouweling
Inoue werd in 1940 vrijgelaten en in maart 1941 kreeg hij een uitnodiging van de premier, prins Fumimaro Konoe, de neef van de keizer. Inoue had weliswaar meningsverschillen met de prins, maar waardeerde en respecteerde hem. De prins was volgens hem oprecht in zijn trouw aan de keizer. Dit in tegenstelling tot de minister van oorlog generaal Hideki Tōjō, die verschillende keren tevergeefs een beroep op Inoue deed. In september 1940 had Japan het driemogendhedenpact gesloten met Nazi-Duitsland en het Fascistische Italië.
Op de afgesproken dag, tijdens het gesprek met Inoue zei Konoe: ‘Hoewel ik de premier ben, kan ik niet uitvinden hoe de oorlog tussen Japan en China verloopt. Of het een kwestie van politiek of diplomatie is, de militairen gedragen zich zo moedwillig dat het ondragelijk is.’ Inoue antwoordde dat zo lang de militaristen Japan beheersen, hervorming onmogelijk is. De vraag was voor beiden echter hoe de zuivering van radicalen in het leger zou moeten plaatsvinden.
Begin 1941 deed zenmeester Yamamoto Gempō Inoue het voorstel om naar China af te reizen en met Chiang Kai-shek te spreken over een oplossing van het conflict tussen Japan en China. Het Japanse leger en het ministerie van buitenlandse zaken verhinderden dit. De teleurgestelde Inoue besefte dat dankzij zijn nieuwe positie als vertrouweling van Konoe zouden er wellicht andere kansen zouden komen. Echter ook deze niet-gouvernementele vredesmissies werden in de kiem gesmoord.
Inoue slaagde er wel in om de legerleiding te irriteren, die uit was op een overwinning in China en op een oorlog met de VS. Rond deze tijd liet de premier onderzoek doen naar de relatieve sterkte van Japan en van de VS. ‘Het resultaat was simpel gezegd dat er geen vergelijking mogelijk was. Daarom concludeerde de studie dat Japan beslist geen oorlog moet beginnen met de Verenigde Staten.’ De premier en Inoue waren het hierover eens met elkaar.
Op 15 oktober 1941 stelde minister van oorlog Tōjō tijdens een kabinetsvergadering voor om de diplomatieke relaties met de VS te verbreken en de oorlog te starten. Vanwege zijn falen om tot een vredesovereenkomst met de VS te komen, trad Konoe af als premie en met hem zijn kabinet. Inoue schreef: ‘Zoals gepland, liet premier Tōjō een aanval uitvoeren op de Verenigde Staten [op 8 december 1941 (Japanse tijd)], waarmee Japans tragedie begon.’
In de aanloop naar de oorlog stelde Inoue aan Konoe voor om de Himorogi-beweging op te richten met een nationaal netwerk, om na de Japanse nederlaag op een legale manier hervormingen door te voeren. In het verleden bleken hervormingen niet succesvol, omdat de militairen ze blokkeerden. Na een nederlaag zou zo’n hervorming relatief eenvoudig zijn. De beweging mocht echter niet het imago hebben van een anti-oorlog- of vredesbeweging. Alleen een kleine groep vertrouwelingen mocht weten van het werkelijke doel. Het aanvankelijk succes wekte wantrouwen bij de militaire autoriteiten. Zij gebruikten hun eigen contacten om de regionale activiteiten van de beweging te stoppen, die daarna helemaal uitbleven.
Medio 1945 werd Konoe gearresteerd, om terecht te staan voor oorlogsmisdaden, maar hij pleegde zelfmoord op 16 december 1945. Ondanks dat Inoue hem geregeld sprak, kon hij dit niet voorkomen. Mogelijk was het idee voor de aristocraat Konoe ondragelijk dat hij tijdens een proces zijn vrienden en collega’s zou moeten ontmaskeren, zie bladzijde 151.
Na de oorlog
Hoewel Inoue werd ondervraagd door het Internationaal Militair Tribunaal voor het Verre Oosten werd hij nooit beschuldigd of moest hij voor het gerecht verschijnen.
Op bladzijde 157 citeert de auteur Inoue’s antwoord op de vraag van de aanklager over het ‘imperial system’. ‘We Japanese don’t cherish the emperor because we have an imperial system. The relationship between the emperor and the people of this country is the same as the relationship between a parent and his children. Japan is the world’s one and only ‘extended family state’. The extended family is the true form of the nation’s body politic. Western countries are based on a foundation of utilitarianism in which life consists of nothing but advantage and disadvantage. Therefore, they are not true, national bodies.’
Een volgende ondervrager vroeg hem naar de ‘imperial way’. Inoue antwoordde: ‘De Keizerlijke Weg waarover ik spreek is niet de Keizerlijke Weg van de militaire klieken. De militaire klieken begrijpen er niets van, dus verspreidden ze onzin. Als iemand die gelooft in de echte Keizerlijke Weg en deze beoefent, kan ik zeggen dat hoe meer je ervan begrijpt, hoe moeilijker het wordt om iets erover te schrijven of erover te zeggen.’
Na de beëindiging van de Amerikaanse bezetting in april 1952, hervatte hij zijn ultranationalistische hervormingsactiviteiten. Hij publiceerde in oktober 1953 zijn memoires Ichinin Issatsu (One Person Kills One [Person]) geheten, waar Victoria uitgebreid uit put in zijn boek. Inoue Nisshō overleed in 1967, 81 jaar oud.
Deel 2 – analyse Victoria
In hoofdstuk 13 Unraveling the Historical Matrix geheten, bladzijden 177 tot en met 196, probeert Brian Daizan Victoria de historische achtergronden te ontrafelen. Van de ene kant was het Blood Oath Corps Incident onbelangrijk, omdat het om een klein aantal ging. Van de andere kant betrof het politieke leiders en leiders van grote bedrijven.
Het is mogelijk, volgens Victoria, dat de acties van Inoue en zijn bende onderdeel waren van een omvangrijker complot om de Taishō democratie te beëindigen. Deze was het laatste obstakel dat verhinderde dat Japan onder directe controle kwam van de keizer en zijn adviseurs. Het geeft te denken dat Inoue’s strafblad werd opgeschoond. Dat hij als veroordeelde terrorist adviseur werd van de premier, geeft eveneens aan dat er achter de schermen zich bijzondere dingen afspeelden.
Na de oorlog probeerde de politieke wetenschapper Maruyama Massao (1914-1996) de ontwikkeling van het Japanse fascisme te verklaren. Volgens hem waren er drie fases:
1.De voorbereidende fase van 1919 tot 1931, toen er verschillende fascistische organisaties van burgers bestonden in de marges van de politiek.
2.De volwassen fase van 1931 tot 1936. Het fascisme maakte zich bekend door terroristische acties, gesteund door onder andere jonge officieren.
3.De fase van voltooiing van 1936 tot 1945 toen de regerende klasse het fascisme overnam.
Maryama onderscheidde hierbij drie soorten politieke persoonlijkheden die niet alleen de fascistische periode bepaalden, maar de gehele politieke wereld van keizerlijk Japan. Hij noemde ze achtereenvolgens: de ‘Shrine’ (‘schrijn’, ‘heiligdom’), de ‘Official’ (‘functionaris’) en de ‘Outlaw’ (‘bandiet’). De ‘functionaris’ staat voor de burgerlijke en militaire autoriteit die de macht uitvoeren en de ‘bandiet’ staat voor geweld. De ‘functionaris’, houdt de ‘schrijn’ uit de wind. De keizer was de ultieme ‘schrijn’, geschraagd door de ‘functionaris’. De macht over de machteloze bevolking is gebaseerd op de legitimiteit van de ‘schrijn’, die in de rug wordt gepord door de ‘bandiet’.
Volgens Victoria staat de ‘bandiet’ voor de ultranationalisten zoals Inoue. Zijn op de keizer georiënteerde fascisme kreeg de wind in de zeilen in de jaren 1920, in de jaren 1930 traden de groepen voor het voetlicht door terroristische aanslagen. In de periode 1936 tot 1945 werd het fascisme overgenomen door de regerende klasse. Een verklaring is dat de ‘bandiet’ zich in de jaren 1920 geleidelijk aan opwerkte naar boven.
Een andere opvatting is gebaseerd op onderzoek. De twee machtigste ultranationalistische pioniersgroepen, de Dark Ocean Society en de Black Dragon Society, hadden een symbiotische verhouding met de invloedrijkste militaire en economische leiders in de vooroorlogse periode, die de groepen in het geheim financierden. Deze deden het ‘vuile’ werk.
De opdrachtgevers steunden de Japanse militaire expansie in het buitenland en binnenlands lieten zij liberale en linkse bewegingen de kop indrukken. Ze waren het niet altijd eens met elkaar en de talrijke patriottische organisaties wilden niet altijd hetzelfde en gebruikten niet dezelfde middelen, zie bladzijde 184. Er is volgens de auteur echter meer bewijs nodig dat ‘fascisme van onderen’ in de jaren 1930 ‘fascisme van boven’ werd.
Keizer
Keizer Shōwa groeide op in de schaduw van de verdiensten en het charisma van zijn grootvader keizer Meiji en van zijn vader keizer Teishō die ziekelijk was en bij wie beide ontbrak. Toen keizer Shōwa aantrad was zijn macht in naam absoluut, maar vergeleken met zijn grootvader minimaal. Volgens Victoria werden het Blood Oath Corps Incident en het March 15th Incident gebruikt als voorwendsel om regeringen op basis van politieke partijen te vervangen door premiers die direct werden aangewezen door de keizer en zijn adviseurs. Kabinetten werden voortaan gevormd uit allianties van politieke elites en militaire facties.
In oktober 1940 richtte premier Konoe de Organisatie tot ondersteuning van de keizerlijke regering (Jap.: ‘Taisei Yokusankai’) op om het politieke stelsel te vervangen. Eerder hadden de politieke partijen zich al ‘vrijwillig’ ontbonden. Nadat hij opgevolgd werd door premier Tōjō kwam de organisatie onder controle van het leger. Hoewel het geen politieke partij was, werd de Taisei Yokusankai de partij binnen de Japanse totalitaire eenpartijstaat.
De keizer werd omringd door adviseurs en zij speelden een belangrijke rol, maar uiteindelijk waren de beslissingen van de keizer die van hemzelf, schrijft Victoria op bladzijde 187. Hij zet ook grote vraagtekens bij de vermeende anti-militaristische en vredelievende rol van de keizer.
Zen
Hoofdstuk 14 heet Unraveling the Religious Matrix, bladzijden 197 tot en met 220. Inoue was een ‘ware gelover’ in de keizer. Deze moest volgens hem alle vrijheid hebben om te handelen, zonder dwang uit welke bronnen dan ook: militair, politiek of religieus. Inoue kon dus geen enkel ‘isme’ aanhangen, die de privileges van de keizer bedreigden.
Het is begrijpelijk dat zen Inoue aansprak, omdat dit directe actie benadrukt. Victoria citeert Suzuki op bladzijde 201: ‘Zen wants to act, and the most effective act is, once the mind is made up, to go on without looking backwards. In this respect, Zen is indeed the religion of the samurai warrior.’ De verdedigers van D.T. Suzuki ontkennen dat zijn woorden zouden gaan over terroristen. Bovendien doden samoerai pas nadat vreedzame middelen zijn uitgeput en op een eerbare manier, dus niet door middel van laf terrorisme.
D.T. Suzuki benadrukte eveneens dat zen bijzonder flexibel is in het zich aanpassen aan bijna elke filosofie en morele discipline. Zen’s neiging om een vernietigende kracht te worden, valt echter niet te ontkennen, gezien de brede steun van alle zen leiders voor de Japanse oorlogsinspanningen in combinatie met de vastgelopen politieke situatie in de jaren 1930, zie bladzijde 202.
Yamamoto Gempō
Was Inoue verlicht? Tijdens de rechtszaak tegen Inoue verklaarde zenmeester Yamamoto Gempō dat de verdachte al jaren bezig was met zijn spirituele ontwikkeling. Dit leidde tot de directe realisatie: ‘the true nature of the mind, something Buddhism calls perfect wisdom. Inoue further realized that the true form of humans, heaven, earth, and the universe is no different than the true form of the self. The manifestation of this truth of the universe is the Spirit of Japan, that is to say the polity of Japan.’
Echter, de zenmeester voegde toe dat toen Inoue hem bezocht, hij beslist niet bevestigde dat Inoue volledig verlicht was, of dat zijn beoefening compleet was, bladzijde 215. Gempō had hem nog niet de officiële inka shōmei (letterlijk: ‘the legitimating seal of recognition’) overhandigt, omdat in zijn ogen hij zijn opleiding nog niet had afgerond. Dit verbaasde Inoue in het geheel niet, omdat hij zijn training bij de zenleraar wilde voortzetten. Dit was nodig om zijn aanvankelijke inzicht te verdiepen en om dit tot uitdrukking te brengen in het dagelijkse leven, zoals een boeddha doet.
Victoria benadrukt dat de zenmeester in zijn verklaring tijdens de rechtszaak tegen Inoue in 1932 betoogde dat: ‘the Buddha, being absolute, has stated that when there are those who destroy social harmony and injure the polity of the state, then even if they are called good men, killing them is not a crime,’ bladzijde 215. Gempō vermeldde niet de bron van deze schokkende opmerking.
De bron is echter hoofdstuk 40 van de Mahāyāna Mahāparinirvāṇa Sūtra, en betreft de vertaling van ‘icchantika’. Het doden van een icchantika zou volgens de passage uit de soetra geen zonde zijn. Volgens sommige mahayana geschriften is een icchantika iemand die zich volledig overgeeft aan hedonisme. Dit is precies wat veel Japanners dachten over corrupte politici en rijke zaibatsu. Zij werden verantwoordelijk gehouden voor de vernietiging van de sociale harmonie van Japan. Victoria noemt deze opvatting vreemd, omdat alle levende wezens immers de boeddhanatuur hebben. De status van icchantika moet dan ook worden begrepen als een gemoedstoestand en geen onveranderlijk karmisch lot.
Was Gempō wel een erkende zenleraar? Was hij dit niet, dan zouden zijn uitspraken onder andere over Inoue’s verlichtingservaring ongeldig zijn. Yamamato Gempō (1866-1966), abt van Ryūtaku-ji en Shoin-ji, werd zeer gewaardeerd door zijn mede Rinzai zenleraren. Volgens Victoria was hij echter net zo’n fervente aanhanger van de Japanse agressie als iedere andere zenleraar, Rinzai of Sotō. Na de oorlog boden de Rinzai en Sotō sekten excuses aan voor hun steun aan Japans oorlogsinspanningen. Echter geen van beide nam afstand van Gempō’s uitspraak over het doden van hen die de sociale harmonie en de staatspolitiek vernietigen en dit geldt tot op heden. Gempō heeft zelf niemand gedood, maar wel een bijdrage geleverd aan de spirituele rechtvaardiging van terrorisme en Japans agressie.
In de conclusie van het hoofdstuk, bladzijde 217 tot en met 220, schrijft de auteur dat van de ene kant zenboeddhisme Inoue of zijn bende niet motiveerde om terroristische acties te ondernemen. Hij schrijft: ‘Zen kan niet aangewezen worden als een intrinsiek fanatieke of moorddadige praktijk, in ieder geval niet wat dit betreft.’ Van de andere kant is het net zo duidelijk dat zen werd gebruikt om terroristische activiteiten mogelijk te maken of te rechtvaardigen. In de conclusie bediscussieert de auteur bovendien onder andere het misbruik van samādhi om te doden.
Conclusie
In de conclusie van de epiloog van zijn boek wijst de auteur erop dat naar aanleiding van deze casestudy naar één religie er geen vergaande conclusie kunnen worden getrokken over alle religie-gerelateerde terreur. Het kan wel leiden tot een beter begrip van het verschijnsel en suggesties aandragen voor verder onderzoek. De hoop is te bevestigen of te ontkennen dat religie-gerelateerde terreur niet primair religieus van aard is. Met Karen Armstrong is auteur Victoria het eens dat terrorisme inherent politiek is, zelfs wanneer andere gevoelige aspecten als bijvoorbeeld religie in het spel zijn. Victoria citeert Armstrong die stelt dat terrorisme altijd gaat over macht gaat, het verkrijgen ervan of het behoud ervan. Dit wil niet zeggen dat religie een onbelangrijke rol speelt.
In Inoue’s geval is het duidelijk dat hij geen terroristische acties ondernomen zou hebben zonder het bestaan van de economische en sociale ellende in Japan. Terrorisme is de enige gewelddadige tactiek die overblijft voor anderszins machtelozen en achter de schermen zijn er krachten die ervan profiteren voor eigen gewin. Het met geweld uitroeien van terrorisme is geen remedie, omdat het terroristen in de kaart speelt. De oplossing ‘behalve voor terroristische acties van lone-wolves is het vestigen van een sociale en economisch rechtvaardige samenleving, hoe lastig dit ook is,’ bladzijde 246. Onderdrukking roept weerstand op. Religie kan worden gekaapt om weerstand te organiseren, waardoor de weerstand wordt gerechtvaardigd of zelfs geheiligd.
Brian Daizan Victoria benadrukt dat het van groot belang is om machten achter terrorisme te ontmaskeren, die in het geheim terroristen ondersteunen en van hun religieuze ijver willen profiteren. Hij is overtuigd van de bevrijdende kracht van religie, maar zelfs de hoogste idealen kunnen worden gekaapt door degenen die wereldlijke macht zoeken. De cirkel van religieus-gerelateerde terrorisme kan echter nooit worden doorbroken zonder de zelfkritische reflectie van de gelovigen.
Mieke zegt
Dank voor dit heldere artikel.
Met de eindconclusie stem ik van harte in.