‘Meer dan ooit in de geschiedenis van de Lage Landen komen mensen met uiteenlopende etnische, culturele, religieuze en andere achtergronden elkaar tegen. In steden als Antwerpen en Amsterdam wonen meer dan honderdtachtig nationaliteiten dicht bij elkaar. En we vinden de ander soms wel héél erg anders en samenleven blijkt lang niet altijd gemakkelijk.’ Dit schrijft Martin Harlaar, geschiedkundige en redacteur/medeauteur van het boek De getemde mens. Het eerste deel van dit artikel geeft een indruk van het boek. Het tweede deel besteedt aandacht aan de moraal in het boeddhisme.
In het eerste hoofdstuk beschrijft Martin Harlaar waarom hij dit boek schreef. Het basisonderwijs besteedt weliswaar sinds jaar en dag aandacht aan de onderlinge verschillen, maar hierbij wordt volgens hem de rol van de moraal zwaar onderschat. Moraal stuurt gedrag, wat vooral duidelijk wordt als de ander is opgevoed met een moraal die sterk afwijkt van de onze. Hij beschrijft moraal (of zeden) als: ‘het geheel van handelingen en gedragingen die, in een maatschappelijke context, als correct en wenselijk worden gezien. (Wikipedia)’
Nieuwe inzichten
Tot begin 2020 was de geschiedkundige Harlaar van plan om een boek over moraal te schrijven voor studenten die les willen geven in het basisonderwijs. Hij wilde aandacht besteden aan nieuwe inzichten over moraal, die sinds mensenheugenis het terrein was van filosofen en theologen. Zij legden niet alleen uit waar onze moraal vandaan komt, maar vooral ook wat we moeten doen en laten. Met name in de tweede helft van de 20ste eeuw kwam daar verandering in en nieuwe inzichten ontstonden. ‘Moraal’ werd het onderzoeksonderwerp van empirische wetenschappen als (gedrags)biologie, culturele antropologie, psychologie en neurowetenschappen. Wetenschappers proberen te begrijpen waar onze moraal vandaan komt en hoe deze werkt, maar zij schrijven niet voor wat goed en kwaad is.
Hoeveel we ook verschillen van elkaar, wij mensen zijn volgens Harlaar morele wezens, die gezien en gewaardeerd willen worden. We zijn sociale wezens en vinden het belangrijk wat anderen van ons denken. Harlaar: ‘Wat we vooral willen, is elkaar kunnen vertrouwen en ons veilig voelen en daarom houden we niet van mensen die liegen en bedriegen, stelen en moorden.’
Hij kwam op de titel ‘De getemde mens’ door een citaat van de Amerikaanse psycholoog Jonathan Haidt in zijn boek The righteous mind. De psycholoog verwijst naar een hypothese van de cultureel antropoloog Christopher Boehm over de ‘zelfdomesticatie’ van de mens in het grijze verleden. ‘Wie geen respect kon opbrengen voor de normen van de groep, of anderen terroriseerde, raakte zijn plek in de genenpool kwijt door te worden vermeden, uitgestoten of gedood. Genen en culturele praktijken (bijvoorbeeld het collectief doden van wie zich niet aanpaste) evolueerden samen. Het eindresultaat was, aldus Boehm, een proces dat soms wordt aangeduid als ‘zelfdomesticatie’.’ Zoals de mens het paard had getemd, temde de mens ook zichzelf, concludeert Harlaar. ‘Je zou moraal kunnen zien als het leidsel van de mens.’
The descent of man uit 1871 van Charles Darwin verdient meer aandacht van iedereen die belangstelling heeft voor de herkomst van onze moraal. De Engelse natuurhistoricus besteedde op een voor zijn tijd vernieuwende manier aandacht aan het moreel gevoel en het geweten. Als het om mentale vermogens gaat, zag hij continuïteit en geen fundamenteel verschil tussen de mens en hogere zoogdieren, zoals apen. Hij veronderstelde dat elk dier dat met sociaal uitgesproken sociale instincten is toegerust, in staat is om een moreel gevoel of geweten te ontwikkelen ‘zodra zijn intellectuele vermogens even goed of bijna evengoed ontwikkeld zijn als die van de mens.’
Herkomst moraal
Het boek over moraal van Harlaar voor leraren in het basisonderwijs is er (nog) niet, wel verscheen recentelijk ‘De getemde mens’. In hoofdstuk 4 van dit boek laten meer dan 140 bekende en minder bekende Vlamingen en Nederlanders hun gedachten gaan over de herkomst van moraal. Zij hebben verschillende professionele, wetenschappelijke, religieuze en levensbeschouwelijke achtergronden.
Ongetemde aap
In hoofdstuk 2 doet primatoloog Frans de Waal de aftrap met zijn essay De ongetemde aap. Om te beginnen roept hij op om de overdreven tegenstelling achter ons te laten dat de natuur wreed is en de mens moreel. Dan kunnen we onze ogen openen voor de morele bouwstenen in de natuur. We stammen namelijk af van ‘intens sociale dieren’. Voor hem is het belangrijkste kenmerk van de menselijke moraal dat dit het gezamenlijk belang stelt boven dat van de enkeling. Morele regels vragen ons om zelfzucht te beperken.
Vijftig jaar dierenonderzoek leerde ons dat dieren niet altijd hun eerste impuls volgen ‘omdat ze net als wij, altijd rekening met elkaar moeten houden.’ In zijn essay noemt De Waal verschillende voorbeelden. De ongetemde mensaap is niet onbeheerst en niet vrij van sociale regels!
Onbeminde gelovige en beminde ongelovige
In hoofdstuk 3 geeft Martin Harlaar twee Belgische professoren het woord. De eerste is Guido Vanheeswijck (1955), hoogleraar metafysica, cultuur- en godsdienstfilosofie aan de Universiteit van Antwerpen en de KU Leuven. Hij is rooms-katholiek en schrijver van het boek Onbeminde gelovigen. De tweede is de atheïst Dirk Verhofstadt (1955), hoogleraar Media en ethiek, vakgroep Communicatiewetenschappen aan de Universiteit Gent. Hij schreef Atheïsme als basis van de moraal. Vanheeswijck heeft in hoofdstuk 3 de rol van ‘onbeminde gelovige’ en Verhofstadt die van ‘beminde ongelovige.’
Guido Vanheeswijck de ‘onbeminde gelovige’ van Harlaar, bevestigt dat eeuwenlang de filosofie en de theologie het alleenrecht opeisten bij het ontdekken van de fundamenten van de moraal. Gaandeweg veranderde dit in de 19de eeuw met onder andere Friedrich Nietzsche die in De genealogie van de moraal (1887) ‘de religieuze grondslag van de moraal weliswaar bevestigt, maar het waarheidsgehalte ervan afwijst.’ Deze filosoof stelde dat het woord ‘goed’ (getalenteerd) moreel neutraal was en ‘slecht’ (niet-getalenteerd) het tegendeel ervan. Vooral onder invloed van het christendom en het humanisme werden het neutrale ‘goed’ en ‘slecht’, het moreel beladen ‘goed’ en ‘kwaad’. Dit onderscheid is volgens de filosoof tegennatuurlijk. Vanheeswijck vat samen: ‘Het ontsproot aan het jaloerse brein, degenen zonder talent – in hedendaags jargon de ‘losers’ – om de sterkeren, degenen met talent, de ‘winners’, aan banden te leggen.’ Hij gaat niet in op de juistheid of onjuistheid van Nietzsches analyse, maar volgens hem is duidelijk dat de huidige humanistische moraal ‘geen louter natuurlijk gegeven is, maar allereerst een cultureel gegeven.’ In een puur natuurlijke orde overwint immers de sterke, ‘in de christelijke en humanistische cultuur probeerde men die orde om te keren.’
Vandaag de dag werpen fysica, biologie of neurologie zich op ‘als onfeilbare orakels’, aldus Vanheeswijck. Deze zouden beter toegerust zijn dan de theologie en de filosofie om het ontstaan van de moraal te verklaren. ‘Zij dragen argumenten aan om te beweren dat de moraal niet in tegenspraak is met onze natuurlijke evolutie, maar er juist in het verlengde van ligt.’
Al met al concludeert hij vooralsnog dat zowel de geesteswetenschappen als de positieve wetenschappen kunnen bijdragen aan het antwoord op de vraag over het ontstaan van moraal. Ook voor hem is wetenschappelijk onderzoek een betrouwbare gids. Echter, wetenschappers mogen zeker worden gewantrouwd als ze de grenzen van hun onderzoeksgebied overschrijden en met hun methode de hele werkelijkheid in kaart te proberen te brengen. Inzicht in het ontstaan van de moraal is veel complexer dan de ‘eenvoudige verklaringen die men telkens opnieuw voorschotelt, of dat nu door theologen of biologen gebeurt.’
Vanheeswijck signaleert dat in onze streken religieuze en seculiere mensen in grote lijnen dezelfde moraal delen, ‘die als inspiratiebron geldt voor de Rechten van de Mens.’ De tegenstelling die in de 19de eeuw tussen hen bestond, bestaat nauwelijks meer.
Hoe kunnen we in de toekomst harmonieus samenleven, ondanks tegengestelde religieuze of tegengestelde overtuigingen? Zowel seculiere humanisten als humanistische christenen die overtuigd zijn van hun levensovertuiging en gevoelig zijn voor de grote levensvragen beseffen dat er anderen zijn, die er een heel verschillende andere denkwijze op nahouden. Dit hoeft niet te betekenen dat ze moeten stoppen met het stellen van hun levensvragen, integendeel, aldus de auteur. Immers, nu raken vaak vanwege de waan van de dag deze vragen op de achtergrond. ‘Door de diepste inspiratie van je ethisch handelen telkens opnieuw te overdenken, kan je je moreel handelen ook verfijnen.’
Hij is stellig van mening dat respect voor de fundamentele rechten en vrijheden kan worden gerechtvaardigd op grond van het idee dat elk mens een kind van God is (christenen en moslims), dat elk individu een rationeel wezen is (Kantiaanse rationalisten), dat elk individu recht heeft op de hoogste vorm van geluk (utilitaristen), dat alle levende wezens (en dus ook mensen) gelijk respect verdienen omdat ze deel uitmaken van een naar evenwicht zoekend ecosysteem (ecologisten) enzovoorts. Samengevat: ‘Er is geen tegenstelling tussen de idee van een door iedereen gedeeld besef, dat impliceert dat de in de wetgeving verankerde ethische basisbegrippen door allen worden erkend, en de idee van een diversiteit qua rechtvaardiging van deze ethische principes.’
Ten slotte wijst Vanheeswijck op het belang van het ten diepste stellen van de grote levensvragen, waardoor mensen naar elkaar toe kunnen groeien. Echter, ‘de hele vraag is hoe we aan die hooggestemde morele idealen kunnen beantwoorden. In goede en kwade dagen.’
Dirk Verhofstadt de ‘beminde ongelovige’, opent zijn bijdrage met de opmerking dat er een wijdverbreid misverstand bestaat dat moraal alleen objectief kan zijn als deze is gebaseerd op een metafysische of een bovennatuurlijke macht. Het zijn vooral de vertegenwoordigers van de geopenbaarde godsdiensten die dit standpunt verdedigen. Echter, een hoogstaande moraal los van een goddelijk opperwezen bestond lang voor het verschijnen van het jodendom, het christendom en van de islam. De auteur noemt de Codex Hammurabi van rond 1780 v.o.j., een ander voorbeeld is het Egyptische Dodenboek van tussen de 16de en 10de eeuw v.o.j. ‘Ook in het Oude Griekenland en Romeinse Rijk hanteerde men regels en wetten om de eenheid te bevorderen en het samenleven mogelijk te maken. Ook dat waren door mensen opgestelde morele normen waarvan de naleving door rechters werd opgevolgd.’
Het keerpunt was volgens hem toen keizer Theodosius (379-395) op het Concilie van Constantinopel van 381 het christendom tot staatsgodsdienst verhief. In 385 vervolgde de kerk die eerst zelf vervolgd werd de eerste ketters. In 1948 kregen de rechten en de vrijheden van de mens een wettelijke basis door middel van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
De mondialisering en vooral de migratie zorgden ervoor dat onze huidige westerse wereld niet alleen multicultureel, maar ook multireligieus werd. ‘Zolang iedere godsdienst van mensen ‘bovenal bemin één God’ eist, zal dat leiden tot conflicten en gewelddaden. Want welke God is de ‘ware’ God?’ Onder andere daarom, is er volgens Verhofstadt behoefte aan ‘een universele seculiere moraal met seculiere geboden. We hebben nood aan morele regels die elke eenduidige identiteit op het vlak van volk, geslacht of geloof overstijgen. De belangrijkste eigenschap die mensen gemeen hebben, is dat we wereldburgers zijn, mensen die op hetzelfde ogenblik ergens op deze aarde leven en wonen.’ De basis van deze moraal is niet een goddelijke openbaring, maar de rede.
Vervolgens presenteert de auteur de Tien Seculiere Geboden, bladzijde 48 tot en met 50 van De getemde mens.
- Bovenal bemin de mens.
- Elk mens is een doel op zich en geen middel.
- Handel op de manier waarvan je zou willen dat iedereen zou handelen, voor zover die handeling ten goede komt aan de mensheid.
- Wees nieuwsgierig, doe kennis op en onderwerp elk standpunt, elke visie en elke hypothese aan de meest harde kritiek.
- Elk mens heeft recht op zelfbeschikking voor zover hij geen schade toebrengt aan anderen.
- Gij zult niemand doden tenzij uit zelfbescherming, of in geval van euthanasie binnen strenge wettelijke voorwaarden.
- Gij zult uw medemensen in nood helpen en goed doen voor anderen zonder daarvoor iets in de plaats te verwachten.
- Gij zult andere wezens niet doen lijden.
- Gij zult zorgdragen voor de natuur en een leefbare wereld nalaten aan de komende generaties.
- Wees niet neutraal of onverschillig, maar verdedig de zwakken en onderdrukten.
De belangrijkste herdefiniëring in een systeem van mondiale rechtvaardigheid is volgens de auteur die van het begrip ‘naaste’. Heel lang sloeg dit alleen op familieleden en andere stamleden. Religies beperkten het tot geloofsgenoten, maar vooral met de Verlichting kwamen ook andere mensen ‘als subject van ons mededogen echt in beeld. Dat was pas mogelijk door toenemende contacten met anderen, door wederzijds respect en empathie.’
Verhofstadt eindigt zijn bijdrage met een oproep: ‘Dat u gelooft, is geen probleem. Geloof in God, Allah, Jahweh of welke bovennatuurlijke kracht dan ook, maar vertaal uw geloofsovertuiging naar een seculiere universele taal. Handel in uw contacten met de medemensen overeenkomstig de Tien Seculiere Geboden. Seculier humanisme is een handige methode voor je gedrag en dus een goede basis van de moraal. Het is het enige middel om onze wereld leefbaar te houden en de harmonie in de samenleving met mensen met verschillende overtuigingen, te handhaven en te versterken.’
Oorsprong van moraal
Hoofdstuk 4 zet de antwoorden op een rij van 142 auteurs op de vraag naar de oorsprong van de moraal. Hieronder een kleine selectie.
Antoine Bodar (1944), de rooms-katholieke priester-schrijver schrijft dat het geweten de moraal bepaalt. Het is de meest verborgen kern van de mens, gelovig of niet, en zij raadplegen het elke dag. Moraal is er niet afhankelijk van ‘om bij de tijd te zijn en gemakkelijker en gemakzuchtiger en dus luier leven te kunnen leiden.’ Hij noemt moraal een prachtig geschenk van zijn Schepper.
Chris van Vliet (1988) is christen en docent godsdienst/filosofie. Moraal is niet materieel, maar toch ervaren we het als werkelijk en ‘als datgene wat het leven goed en mooi maakt.’ De onveranderlijke goedheid van God staat aan de basis van de moraal. ‘Zonder God zou er geen grond zijn voor een objectieve moraal, want dan is er alleen materie, en moraal is niet materieel. Dan zou slechts het recht van de sterkste gelden, zoals in het dierenrijk.’
De rooms-katholieke Peter Baekelmans (1960), missionaris en professor aan de KU Leuven schrijft dat het ervaren en het bewaren van de eenheid zijn verantwoord moreel uitgangspunt is. Hij verwijst naar de boeddhistische tekst The awakening of faith in Mahayana. Hij schrijft: “Mahayana-boeddhisme ‘gelooft’ in ‘de grote compassie’, maar ook in die tekst is het duidelijk dat het niet altijd gemakkelijk is om mensen ‘mede-voelend’, ‘mede-lijdend’, ‘em-pathisch’ te maken. Pas als men een eenheid ervaart met de ander, gaat men echt om de ander – en elk levend wezen – geven. Het is daar dat ware moraal geboren wordt, en waar echt moreel geleefd wordt.”
De oorsprong van moreel gedrag is al eeuwenlang onderwerp van debat, wat de geladenheid van het fenomeen weergeeft. Aan het woord is de moslima Samira Azabar (1985), sociologe aan de Universiteit van Antwerpen. Zij groeide op in een religieus gezin ‘waar al vroeg in kaart werd gebracht wat ‘het goede’ inhoudt en hoe religie in verhouding staat met rechtvaardig handelen, vergevingsgezindheid en empathie. De link werd al snel gelegd tijdens mijn schooljaren in het katholieke onderwijs.’ Het leek er een tijdlang op dat religie het monopolie had op goed gedrag en zeden.
Er is echter volop diversiteit in onze samenleving en ook doken er interessante inzichten op, vervolgt ze. Een daarvan is dat de Verlichting de rede centraal stelt om tot het goede te komen. Frans de Waal toonde aan dat apen, die niet blootgesteld zijn aan religie in staat zijn tot moreel gedrag. ‘Voor mij is het samensmelten en versterken van religie, ratio en wetenschap om tot een positieve moraliteit te komen essentieel gebleken in onze samenleving. Die hybriditeit van verschillende visies die op elkaar inwerken maakt dat onze moraal vanuit verschillende hoeken bevraagd kan worden – wat in onze hedendaagse context geen overbodige luxe is.’
Bij afwezigheid van een opperwezen is de moraal afkomstig van mensen, stelt de vrijzinnige atheïst, ethicus en historicus Gie van den Berghe (1945). ‘Mensen worden niet geboren op de maat van de maatschappij waarin ze terechtkomen.’ Zij moeten worden aangepast, opgevoed en gesocialiseerd en nog steeds worden groepswaarden, normen en idealen van generatie op generatie overgedragen. Later in de geschiedenis werden hieraan magische krachten en goden gekoppeld, waardoor de waarden en dergelijke een onaantastbaar en dwingend karakter kregen. Machthebbers trokken het oordeelsrecht naar zich toe. ‘De wederkerigheid in de gulden ethische regel behandel anderen zoals uzelf behandeld wilt worden, gold – en geldt – niet langer voor iedereen.’ Omdat er een beperkt aantal mogelijkheden zijn om het groepsleven in goede banen te leiden, hebben alle culturen vergelijkbare waarden, normen en idealen.
Morele overtuigingen veranderen in de tijd, maar de moraal zelf is in wezen conservatief. De groepsgebondenheid van de moraal is zijn kracht, maar tegelijkertijd ook zijn zwakte, op Van den Berghe. In crisissituatie valt de moraal terug op tribale reflexen. ‘De eigen groep – gezin, familie, natie, ras – krijgt opnieuw voorrang op alle andere(n).’
De agnost Jan Terlouw (1931) is wis- en natuurkundige, oud-politicus en schrijver. De publieke moraal is de laatste vijfhonderd jaar enorm veranderd en in positieve zin, in zijn bijdrage noemt enkele voorbeelden. Terlouw: ‘Al met al een geweldige vooruitgang van de publieke moraal, in een heel korte tijd tegen de achtergrond van de lange menselijke geschiedenis.’ De aard van de mens verandert volgens hem nauwelijks, maar moraal is plaats- en tijdgebonden.
Die verandering werd veroorzaakt door een combinatie van technologische vooruitgang, stijging van welvaart en ‘vooral door democratische wetgeving.’ De oud-politicus denkt dat zeker in onze tijd de wet, de belangrijkste factor is voor de heersende moraal. De wet waaraan je je in een democratische rechtsstaat is de krachtigste garantie voor vrijheid, onderstreept hij. “Vrijheid heeft weinig te maken met ‘lekker doen wat je wilt’. Die houding tast onmiddellijk de vrijheid van anderen aan.” Door af te spreken hoe we ons gedragen, dit verankeren in de wet, garanderen we vrijheid het best. Al snel zullen mensen dit goed en normaal vinden en er hun moraal aan ontlenen.
Terlouw merkt ten slotte op dat de wet en het geweten zich ontwikkelen in onderlinge wisselwerking. Ontwikkeling van gewetensaspecten leidt tot verandering van wetgeving. Andere wetten leiden tot gewenning van het geweten aan nieuwe normen. ‘En dus horen politiek en ethiek nauw verwant te zijn.’
Bij de vraag naar de herkomst van moraal krijgt oud-politica en niet-gelovige Andrée van Es (1953) een stortvloed over zich heen van woorden en beelden, eigen ervaringen, maar vooral historische overlevering. Ze merkt op dat het recht om te bepalen wat correct en wenselijk is, jarenlang het recht van de sterkste was. Moraal gaf echter zekerheid en houvast en je wist waaraan je te houden had. Het werd ‘een geraffineerd uitsluitingsmechanisme. Want iedereen zag, al dan niet vanachter de gordijntjes, wie zich niet aan die leefregels hield en wie dus niet bij de groep hoorde.’
We leven nu in verwarrende tijden. Wat wenselijk en correct is aan handelingen en gedragingen staat een halve eeuw te trillen op zijn grondvesten en overal ter wereld, schrijft ze. Je moet dus bij jezelf te rade gaan over wanneer je jezelf een goed mens vindt, je neus stoten en worden gecorrigeerd. ‘Niemand is beter dan een ander, ieder mens hoort gelijke rechten te hebben. Je trapt niet naar beneden; als er getrapt moet worden, dan naar boven. En als je moet opkomen voor een ander.’ Van Es noemt dit best lastig om na te leven, maar volgens haar zijn het enkele fijne afspraken voor de komende eeuwen. ‘Een paar afspraken maken tussen mensen, dat lijkt me even wenselijk als correct.’
Bij de bronnen vindt de lezer de links met de bijdrages van de katholiek opgevoede en nu atheïstische auteur Nelleke Noordervliet (1945), de atheïstische auteur Anne Provoost (1964) en de rabbijn van de Liberaal Joodse Gemeente Beth Jehoeda, Den Haag Marianne L. van Praag (1956). De titel van dit artikel verwijst naar de bijdrage van Van Praag.
Boeddhisme
Baekelmans verwijst in Harlaar’s boek als enige naar het (Mahayana)boeddhisme als inspiratiebron. In dat boek is een korte verwijzing naar de Boeddha te vinden, in verband met de Gulden Regel. Verhofstadt gebruikt het begrip mededogen, maar vermeldt ook de vervolging van Rohingya’s door boeddhisten. Sinds de jaren 1960 is de belangstelling voor het boeddhisme in onze streken gegroeid. Dit alles is voldoende aanleiding om in heel grote lijnen aandacht te besteden aan moraal in het boeddhisme.
‘Dharma’ kan worden vertaald als ‘Natural Law’, oftewel ‘Natuurwet’. Damien Keown is onder andere bekend van zijn boek Buddhism, a very short introduction (2013) en onderscheidt twee betekenissen. Ten eerste is dharma de orde en regelmaat van de natuurlijke verschijnsels als het opkomen en ondergaan van de zon, de opvolging van de seizoenen en de beweging van de sterren en planeten. Ten tweede is het de universele morele wet. De Boeddha en andere verlichte wezens, en dus niet de een of andere opperwezen, hebben de kenmerken van de dharma ontdekt.
De dharma uit zich volgens Keown door de wet van karma. Deze wet stuurt de invloed van morele daden van individuen in het heden en in toekomstige levens. Leven volgens de dharma leidt tot geluk, vervulling en redding. Het verwaarlozen of overtreden ervan zorgen echter voor eindeloos lijden in de cyclus van wedergeboorte, samsara.
De hoeksteen van de boeddhistisch ethiek is volgens hem het geloof in het principe van de heiligheid van het leven, ahimsa. De vernietiging van leven is moreel onjuist, wanneer dit opzettelijk gebeurt of het gevolg is van nalatigheid.
De boeddhistische ethiek komt tot uitdrukking in voorschriften.
De meest algemene morele plichten voor leken zijn de Vijf Voorschriften (P. pancasila). Ze vormen de kern van de boeddhistische moraliteit, te weten:
- Ik houd mij aan het voorschrift om af te zien van het doden van levende wezens;
- Ik houd mij aan het voorschrift om af te zien van het nemen van dat wat niet gegeven is;
- Ik houd mij aan het voorschrift om af te zien van seksueel wangedrag;
- Ik houd mij aan het voorschrift om af te zien van incorrect spreken;
- Ik houd mij aan het voorschrift om af te zien van het gebruik van verdovende middelen.
De Vijf Voorschriften worden aangevuld met strengere voorschriften, afhankelijk van de status van de beoefenaar of om ceremoniële redenen. De patimokkha bijvoorbeeld, is een lijst voor monniken en nonnen en bestaat uit meer dan 200 voorschriften.
Deugden
Moreel juist gedrag is veel meer dan het naleven van voorschriften. Deugden en de moraliteit zijn volgens Keown de twee kanten van dezelfde medaille. Een deugdzaam iemand houdt zich aan de voorschriften. De bedoeling is volgens hem ze na te leven om de juiste redenen en met de juiste motivatie.
Deugden worden volgens Keown beoefend als tegenwicht tegen ondeugden zoals trots en egoïsme. De lange lijst deugden en ondeugden in het boeddhisme zijn volgens Keown afgeleid van een cluster van drie basisdeugden: niet-gehechtheid (araga), welwillendheid (adosa) en inzicht (amoha). Ze zijn het tegenovergestelde van de ‘wortels van het kwaad’: hebzucht (raga), haat (dosa) en waan (moha).
De vroegste bronnen van het boeddhisme geven volgens Keown al het belang aan van het cultiveren van een juiste houding en de juiste gewoontes, waardoor moreel juist gedrag een spontane uiting is van goed geïnternaliseerde en goed geïntegreerde opvattingen en waarden.
Toelichting
In dit beknopte artikel passeerde een beperkte keuze van de ruim 140 reacties de revue op de vraag over de oorsprong van de moraal. Het was ondoenlijk om ze allemaal te bekijken en een algemene boekbeschrijving doet het onderwerp tekort.
Een aantal schrijvers geeft aan dat veranderingen in de publieke moraal niet alleen te maken hebben met de goddelijke of de natuurlijke oorsprong, of allebei, maar onder andere ook met de combinatie van technologische vooruitgang, de stijging van de welvaart en de rol van democratische wetgeving. Zo luidde de eerste landbouwrevolutie (‘Neolithische Revolutie’) in de Nieuwe Steentijd een enorme omwenteling in. De jager-verzamelaars-samenleving ging op wereldschaal in een periode van enkele duizenden jaren over in een landbouwsamenleving. Dit begon rond 10.000 v.o.j. in de ‘vruchtbare halve maan’ van het Midden-Oosten en ongeveer in 6000 tot 5500 v.o.j. bereikte het Noord-West Europa.
Waar schrijvers eveneens op wijzen is dat de vraag naar de oorsprong van moraal niet hetzelfde is als het antwoord op de vraag hoe we er in de praktijk voor kunnen zorgen dat we in vrede met elkaar kunnen leven op deze planeet, en niet alleen bij spreekwoordelijk ‘mooi weer’. De Tien Seculiere Geboden, die diep zijn geworteld in de menselijke geschiedenis, vormen een goed aangrijpingspunt.
Toen ik dit artikel afrondde op 15 juli werd bekend dat Peter R. De Vries is overleden aan de aanslag die op hem is gepleegd.