In mijmeringen en gesprekken borrelt regelmatig de vraag naar de zin van het leven op. Veel mensen denken dat die zin er al is en dat je die gewoon nog even moet zien te vinden. Vaak lees je slimmigheidjes zoals: ‘de zin van het leven is de zin in het leven’. Woordspelletjes hebben een grote aantrekkingskracht. Het lijkt soms dat je met taal kunt toveren, dus ook de zin van het leven uit een woordspeling kunt halen. Anderen komen met een citaat van een of andere heilige patapoef en geloven dat ze het allemaal hebben begrepen omdat de patapoef hun dit alles heeft geleerd. Dit gaat goed totdat deze patapoef zich aan zijn leerlingen vergrijpt of er vreemde denkbeelden op na blijkt te houden.
Stel dat je de zin van het leven nog moet bedenken, dan heeft het leven op zich geen zin. Als die zin er zou zijn, zou je dat moeten merken en dan is de vraag overbodig. De zin van het leven is geen raadseltje, of een wiskundige formule of een verhaal, maar een ervaring. Als je die niet voelt is je leven onzin, of toch niet?
De zin van onzin
Zoals bekend begreep de Boeddha dat de zin van het leven bestaat uit het overwinnen van de onzin, hij noemde die onzin dukkha. Dit is het onbevredigende aspect van ons leven dat altijd het laatste woord lijkt te hebben. Het komt doordat we allemaal dingen willen hebben die we niet hebben, veel dingen die we al hebben niet willen hebben en bij al dat nog last van ons lijf hebben. De oplossing die hij vond was het nirvāṇa, dit is dus volgens de boeddha de zin van het leven.
Zolang je niet zover bent, is het de zin van het leven om dit nirvāṇa te bereiken. De Boeddha merkte dat je door verschillende stadia gaat. Eerst word je stroombetreder, dan eenmaal-terugkeerder, een niet-terugkeerder en ten slotte een arhant.
Stel nu dat je het in dit leven niet haalt, kun je dan in een volgend leven gewoon verder? Je zou zeggen van wel, want als je nog maar eenmaal terugkeert, dus wedergeboren wordt, dan moet je volgende leven wel je laatste zijn. Zou je je werk niet af kunnen maken, dan zou je leven zinloos zijn geweest.
Degeneratie
Hier wordt het echter ingewikkeld. In de loop van de boeddhistische traditie werd de weg naar het nirvāṇa met zijn vier tussenstadia steeds langer. Om dat te verklaren werd een oude hindoeïstisch mythe van stal gehaald, die je trouwens ook in de oud Griekse traditie terugvindt: die van de vier tijdperken. De geschiedenis heeft volgens die mythe een eigen wetmatigheid en verloopt volgens een opeenvolging van vier tijdperken die erg lang duren: het gouden, zilveren, koperen en ijzeren tijdperk (in het Sanskriet de Kaliyuga). De Boeddha leefde nog in het koperen tijdperk, maar in het huidige ijzeren tijdperk gaat alles een stuk moeilijker, ook het bereiken van het nirvāṇa. Men spreekt dan opeens van honderden of zelfs duizenden levens. Daarom hoor je vaak zeggen dat je het aan goed karma te danken hebt dat je met het boeddhisme in aanraking bent gekomen. Zelfs als mens geboren worden gaat niet vanzelf. Stel dat er een blinde schildpad op de bodem van de zee leeft, die elke eeuw een keer boven komt en er drijft een stuk hout met een gat rond, een houten juk. De kans dat iemand als mens wordt geboren is kleiner dan de kans dat de schildpad zijn kop door het gat steekt. (Chiggaḷa Sutta, Samyutta Nikāya 56:47/48, 47 gaat over iemand in de onderwereld, 48 over een gewoon mens, bovendien een nogal gezocht scenario) Als je dan daarbij optelt dat volgens sommige boeddhistische teksten (o.a. in Mūlamadhymakakāriāh XI, 1) samsāra geen begin heeft, dan is die kans precies gelijk aan 0. Dat is vreemd, aangezien de patapoef met dat reïncarneren geen moeite lijkt te hebben en naar eigen zeggen dit in de laatste paar honderd jaar al vele malen heeft gedaan.
Geheugenverlies
Als je dan toch een karmische band blijkt te hebben met een boeddhistische leraar en je zit op je kussentje naar haar verhaal te luisteren, dan bekruipt je toch het gevoel dat het wel vreemd is dat je alles opnieuw moet horen. Je herkent totaal niets van het verhaal, alles lijkt compleet nieuw. Ben je alles uit je vorige levens vergeten?
Volgens de theosofie niet, je kunt het je alleen niet herinneren. Men verwijst naar de Griekse mythe van de rivier de Lèthè, die zich in de onderwereld bevindt en waarvan de zielen moeten drinken voordat ze opnieuw worden geboren. Theosofen denken dat je verschillende keren wordt wedergeboren, totdat je uitgeleerd bent. In de boeddhistische traditie is de Yogācārafilosofie ontstaan en die zegt dat je al je karma en herinneringen in een soort onderbewust pakhuis-bewustzijn opslaat. Dat moet dus een heel uitdragerij zijn. Als je goed je best doet en de boeddhistische deugden praktiseert, kan dit volgens deze filosofie een verlicht bewustzijn worden, maar wat er met al die rommel gebeurt is onduidelijk.
Het probleem is nu dat het idee van het leven als school, een metafoor is die verder niet verklaard wordt. De filosoof Edmund Husserl (1856 – 1938) merkte op dat als er zoiets bestaat als een doel van het bestaan, dit alleen maar in deze wereld kan worden gevonden en niet er buiten. Alles wat je weet heb je immers op deze wereld geleerd! Er bestaat geen fantasie, religie of metafoor die geen relatie heeft met deze wereld. Dat het leven een leerschool is, kun je daarom alleen maar denken omdat je op deze wereld naar school bent gegaan en weet wat dat is. Zelfs al zou je een hele hoop begrippen en ideeën in je onderbewustzijn hebben en je die kunnen herinneren, dan nog zou je er niets van snappen als ze niets met je leven in deze wereld te maken zouden hebben.
Alle kennis dient om te bestaan in deze wereld, maar je leert ook alleen in deze wereld. Een studie bereidt je voor op een baan die daarop volgt, maar wat je op deze wereld leert, heb je nergens anders nodig. Het theosofische model (dat uiteindelijk van Plato en Pythagoras afkomstig is) is dus misleidend. De boeddhistische leraren kunnen je alleen maar vertellen hoe je je in deze wereld zou moeten gedragen. Het nirvāṇa bevindt zich daarom ook niet ergens anders. Zelfs Shinran (1173 – 1263), de stichter van het boeddhisme van het Zuivere Land, was ervan overtuigd dat dit oord van wedergeboorte niet een andere plaats, maar een andere geestestoestand is.
Nāgārjuna
Het probleem zit volgens de boeddhistische filosoof Nāgārjuna (die leefde in de tweede helft van de tweede eeuw) in het begrip ziel. Daarmee wordt iets bedoeld dat onveranderlijk is en op zich bestaat, een substantie. Het kan alleen worden wedergeboren als het onafhankelijk bestaat van al het andere. Je kunt ook alleen maar op je fiets stappen als je onafhankelijk bestaat van je fiets. Stel dat de ziel eerst wordt geboren en later dood gaat, dat zou eerst geboren worden een eigenschap zijn van de ziel en later sterven.
Nāgārjuna vindt dit een raar idee:
Als er eerst geboorte zou zijn en later verouderen en sterven, dan zou er geboorte zijn zonder verouderen en sterven en zou er een onsterfelijke worden geboren. (XI, 3)
De ziel wisselt dus van eigenschap, eerste geboren worden, later doodgaan. Dat betekent dat zij niet onveranderlijk is en niet op zichzelf bestaat! Je kunt dan wel tegenwerpen dat je toch best van fiets kan wisselen, maar dan vergeet je dat geboren worden en sterven geen handelingen zijn. Je kunt om de beurt deze fiets en die andere nemen, maar niet om de beurt deze dood sterven en dan weer die geboorte meemaken. Het overkomt je en je kan niet kiezen om het nu even niet te doen. Dit is het misverstand waarop de Bardo Thodöl of het Tibetaanse Dodenboek is gebaseerd, dat trouwens niet eens Tibetaans is, maar een product van oververhitte Indiase fantasie.
Zou de ziel dan niet een onveranderlijke kern kunnen hebben? Stel dat dit zo is, dan zou die onveranderlijke kern weer los moeten staan van geboorte en dood en dan zijn we weer terug bij het probleem. Die kern zou ook niks kunnen leren, want hij is onveranderlijk. Het hele reïncarnatie-proces zou dan zinloos zijn en zonder oorzaak of gevolgen en zou daarom ook niet kunnen worden gestopt. Die kern zou daarom ook geen karma hebben, het zou iets glads en onaantastbaars zijn dat nergens last van heeft en nergens toe dient. Dat is de reden dat de boeddha het bestaan van een ātman, dus van een onveranderlijke kern van het zelf uitdrukkelijk ontkent.
De dood kan natuurlijk ook niet aan de geboorte vooraf gaan. Nogmaals, in de woorden van Nāgārjuna:
Als verouderen en sterven er vanaf het begin zouden zijn en de geboorte pas later, dan hebben ze geen oorzaak. Hoe kan bovendien iets dat nog niet geboren is verouderen en sterven? (XI, 4)
Dat verouderen en sterven er al tegelijk met geboorte zouden zijn, is onzin, dat wat geboren wordt zou tegelijk sterven en ze zouden beiden geen oorzaak hebben. (XI, 5)
De zichzelf vormende betekenis
Het probleem is dus dat als je denkt dat bij reïncarnatie het leven een soort leerschool is, deze metafoor aan alle kanten mank gaat en dat daarom leven en reïncarnatie zinloos lijkt. De zin van het leven wordt ook niet gemaakt vanuit een buitenaardse en derhalve zinloze staat. Hoe dan? Is alles zinloos?
De filosoof Alexander Schnell (1971- ) heeft een boek geschreven met de titel ‘Le sens se faisant’ (De zichzelf vormende zin). Met andere woorden de zin komt er vanzelf en uit zichzelf. Daar zou een boeddhist zich iets bij moeten kunnen voorstellen. Tijdens de meditatie zie je dat als het ware gebeuren. Gedachten komen uit het niets, ze nemen een betekenis aan en trekken zo andere gedachten met zich mee. Zo heeft alles wat er aan je geest voorbij trekt en deze geest zelfs meeneemt en bepaalt een bepaalde betekenis, al vind je die betekenis achteraf misschien onzin, want het zijn uiteindelijk storende gedachten. De denker ontstaat in zijn gedachten en daarmee zin en onzin. Een enkele keer kun je een gedachte zelfs betrappen voordat hij zijn wereld en zijn betekenis heeft opgeroepen.
Zin en onzin ontstaan dus door gedachten en die gedachten vinden plaats in een soort ruimte, want zonder ruimte kan er niets veranderen. Die ruimte is de basis van alle zin en onzin. Nāgārjuna noemt het leegte, bij gebrek aan een beter woord (XXIV, 18), het toont zich als het afhankelijk ontstaan (pratītyasamutpāda) van gedachten en gevoelens. Kennis ontstaat in die ruimte, maar heeft een lichaam nodig en een wereld om in stand te blijven. Daarom moeten kinderen lijfelijk naar school, daar wordt namelijk kennis doorgegeven. Bij elke gedachte die in je meditatie opkomt staat er altijd een zelfgevoel en een wereld op de achtergrond. Elke gedachte is een reïncarnatie, want hij roept een zelf en een wereld op, uit het niets. De beste manier om een storende gedachte te laten ophouden, is je aandacht te richten op de wereld die zij impliceert en te beseffen dat die nergens op is gebaseerd. Bij een stroomwinner lukt dat alleen af en toe, bij een eenmaal-terugkeerder pas als zij zichzelf heeft betrapt, bij een niet terugkeerder meestal en bij een arhant verdwijnt elke gedachte “als een slang die zich ontrolt”.
Conclusie
Als je dus hoopt in een volgend leven verder te kunnen met je meditaties, ben je alweer aan het plannen maken en dat is juist de beste manier om jezelf om de tuin te leiden. Het gehele verhaal van reïncarnatie als een soort avontuur van een ziel of een pakketje karma, dat van het ene leven naar het volgende reist, is een misleiding. Voor een boeddhist is de beoefening de zin van het leven en dat gaat telkens met de instelling van een beginner, al maken de in je lichaam opgebouwde gewoontes wel dat het een en ander steeds beter lukt.
Bronnen
Piet Nusteleijn zegt
In deze tekst “Zin en onzin” staat heel wat moois.
Één zinnetje dat me opviel en beviel:
“een of andere heilige patapoef”. Een prachtige Patapoef.
Nog z’on zin: “je kunt ook alleen maar op je fiets stappen als je onafhankelijk bestaat van je fiets”.
Je en je fiets.
Ik en het leven/ruimte.
Ik is een vragensteller!
Ik is denken.
‘De denker’ is een kerngedachte.
Vragen staat vrij:
(liedje, even aan mijn moeder vragen)
Heeft het leven zin?
Heb ik zin om te leven?
Heeft het leven een doel?
Heeft het leven een bedoeling?
Toch is het niet zo, dat omdat je in staat bent vragen te stellen, je ze ook moet kunnen beantwoorden. Een grote misvatting.
“Je bent gewoon vragen”, zó zou je het kunnen uitleggen.
G.J. Smeets zegt
“Elke gedachte is een reïncarnatie […] en te beseffen dat die nergens op is gebaseerd. Bij een stroomwinner lukt dat alleen af en toe, bij een eenmaal-terugkeerder pas als zij zichzelf heeft betrapt, bij een niet terugkeerder meestal en bij een arhant verdwijnt elke gedachte “als een slang die zich ontrolt”.
Daarmee is m.i. het reïncarnatie-idee elegant en trefzeker gefileerd. En kunnen de fans van het Tibetaanse Dodenboek er een puntje aan zuigen. Evenals de adepten van vroeg-boeddhistische teksten die zich verslikken in het verschil tussen ’stroomwinner’ en ‘arhant’. Wat mij betreft is dit stuk van Erik Hoogcarspel een aangename en leerzame verademing. Dank daarvoor.