De Hartsoetra van het toppunt van wijsheid (vertaling Erik Hoogcarspel):
(De inleiding)
Om! Gegroet verheven edele dame van het toppunt van wijsheid!
Op een keer beoefende de edele bodhisattva Avalokiteśvara de diepzinnige verzonkenheid van het toppunt van wijsheid en zag dat de vijf componenten echt leeg van substantie zijn.
(De kernboodschap, de bodhisattva Avalokiteśvara spreekt:)
Hier, Śāriputra, is vorm leegte leegte juist is vorm, vorm bestaat niet zonder leegte, leegte niet zonder vorm. Wat vorm is, is leegte. Wat leegte is, is vorm. Dit geldt net zo voor gevoel, kennen, disposities en bewustzijn.
Hier, Śāriputra, hebben alle fenomenen het kenmerk van leegte, zonder ontstaan of vergaan, zuiverheid of onzuiverheid, vermindering of toename. Dus, Śāriputra, is er in leegte geen vorm, geen gevoel, geen kennen, geen dispositie en geen bewustzijn, geen oog, oor, neus, tong, lichaam of verstand, geen vorm, geluid, geur, smaak, tastobject of fenomeen. Geen zichtbereik enzovoort tot en met denkbereik, geen onwetendheid of opheffen ervan enzovoort tot aan het opheffen van veroudering en dood, geen weg van het ontstaan en uitdoven van het lijden. Geen kennis, geen resultaat en geen falen.
(De conclusie)
Dus, Śāriputra, heeft een bodhisattva geen geestelijke hindernissen als hij zich baseert op het toppunt van wijsheid en omdat hij geen geestelijke hindernissen heeft, kent hij geen angst, overstijgt alle illusie en bereikt hij het nirvāṇa. Alle boeddha’s van de drie tijden hebben de hoogste volledige verlossing bereikt door zich te baseren op het toppunt van wijsheid. Daarom moet je de grote spreuk kennen van het toppunt van wijsheid, de spreuk van de hoogste wijsheid is, de allerhoogste mantra, die al het leed overwint, de waarheid omdat ze foutloos is. De mantra luidt als volgt:
Gate gate pāragate pārasaṃgate bodhi svāhā.
(Gegaan, gegaan, voorbijgegaan, helemaal voorbijgegaan, ontwaakt, goed gezegd)
Aldus is de soetra van het hart van het toppunt van wijsheid voltooid. (Eigen vertaling)
De Hartsoetra en leegte
De Hartsoetra is een van de meest bekende en geëerde teksten van het mahāyāna-boeddhisme. Zowel in kringen van Zenboeddhisten, van Tibetaanse boeddhisten en van aanhangers van de stroming van het Zuivere Land wordt zij vaak geciteerd. Zij geldt als een krachtige dhāraṇi (een lange mantra die bescherming biedt), als de weergave van de essentie van de boeddhistische leer en als een soort gebed. Zij is, om met de Franse filosoof Michel Foucault te spreken, een evenement, een instrument en een monument. Bovendien wordt de geschreven tekst gezien als een middel om je te beschermen tegen kwaad en ongeluk. Als de belangrijkste boodschap van de Hartsoetra wordt meestal gezien de uitspraak dat ‘vorm gelijk is aan leegte’.
Vorm is dus leegte, maar hoe zit het met de Hartsoetra zelf? De soetra is een vorm, dus moet ook zij leeg zijn van substantie. Ze heeft dus geen eigen essentie en is niets dan de elementen waaruit zij bestaat: de zinnen en de woorden. Ze heeft geen toverkracht, behalve dan door het geloof van de mensen. Ze kan daarom bovendien niet op zichzelf bestaan, ze is wat mensen van haar vinden. Dit wordt bevestigd door de praktijk. Verschillenden commentatoren hebben opgemerkt dat elke traditie zijn eigen uitleg heeft. Een belangrijk probleem is dat de tekst op bepaalde punten erg onduidelijk is en dat in elke uitleg een worsteling met de woorden is te bespeuren.
In 1992 publiceerde de Franse boeddhologe Jan Nattier een artikel over de Hartsoetra waar veel mensen van opkeken. Ze had zich al eerder verbaasd over sommige passages, die nogal verschilden van formuleringen die in soortgelijke soetra’s gebruikelijk zijn. De meeste boeddhisten zijn echter zo bekend met de soetra dat dit hen niet meer opvalt. Bijzondere kenmerken van een heilige tekst worden door aanhangers vaak toegeschreven aan de bijzondere herkomst, dat wil zeggen omdat hij erg oud is of onder inspiratie is ontstaan. Bovendien komen een aantal van deze bijzonderheden pas aan het licht als je de Indiase versies ervan vergelijkt met de Chinese.
De inleiding
Nattier onderscheidt drie delen: een inleiding, een kern en een conclusie (zoals in de vertaling is weergegeven) en merkt op dat er twee versies van de Hartsoetra bestaan: een korte en een lange. Hierboven staat de korte versie weergegeven, de lange versie is niet erg verschillend: er zit alleen een extra inleiding bij waardoor het meer op een traditionele soetra lijkt. Waarschijnlijk is die er later aan toegevoegd.
De Hartsoetra is een buitenbeentje. In tegenstelling tot meeste boeddhistische soetra’s begint hij niet met een introductie waarin wordt vermeld waar en wanneer de soetra voor het eerst is uitgesproken en eindigt ook niet met een afsluiting waar de inhoud door de Boeddha wordt geprezen. De Boeddha wordt in de Hartsoetra zelfs helemaal niet genoemd. De Hartsoetra hoort tot de familie van de Prajñāparāmitā-soetra’s. De spreker is er Avalokiteśvara, maar die kom je in de andere soetra’s van deze groep teksten nergens tegen. Daar is het meestal Subhūti die het woord doet. Ten slotte is het vreemd dat de tekst eindigt met een mantra, die blijkbaar erg belangrijk wordt gevonden, maar in de praktijk weinig wordt gebruikt. Volgens Nattier spelen in soortgelijke soetra’s mantra’s, meestal dhāraṇi’s genoemd, vaak een ondergeschikte rol.
De kern
De kern van de Hartsoetra blijkt nu praktisch gelijk aan een passage van een langere tekst uit de Prajñāparāmitā-familie, de Prajñāparāmitā soetra in 25.000 verzen. Dit kan niet komen doordat de langere soetra’s uitbreidingen zijn van de Hartsoetra, want de langere soetra’s waren er eerst, wel 200 tot 400 jaar eerder. Het moet dus omgekeerd zo zijn dat de passage van de Hartsoetra uit de Prajñāparāmitā soetra in 25.000 verzen is gekomen.
Het is in India erg ongebruikelijk om dingen eenvoudiger te maken, dit is een reden te meer waarom het niet erg waarschijnlijk is dat de Hartsoetra een soort samenvatting is van een langere. De kern van de Hartsoetra is dus een passage uit een langere soetra, maar dan met iets andere woorden. De Sanskriet versie van de Hartsoetra gebruikt namelijk niet de gebruikelijke boeddhistische technisch termen, maar synoniemen ervan. Veel verschillen zijn goed te verklaren uit de eigenschappen van de Chinese taal in het algemeen. Het lijkt er dus op dat de verschillen door de vertaling komen. Het zou bijvoorbeeld hetzelfde zijn als we de zin ‘nirvāṇa is het uitdoven van passies’ in het Engels zouden vertalen als ‘ nirvāṇa is the extinction of passions’ en dit weer terug zouden vertalen als ‘nirvāṇa is het uitblussen van de emoties’. Elke vertaalstap is goed maar toch is het resultaat iets anders.
De enige logische verklaring is daarom dat de kern van de Hartsoetra in het Sanskriet ontleend is aan een Chinese vertaling van de soetra in 25.000 verzen, die vervolgens met een toegevoegde inleiding en een conclusie terugvertaald is in het Sanskriet. De naam ‘Hartsoetra’ zou zelfs een vertaling in het Sanskriet kunnen zijn van het Chinese woord ‘xīnjīng’ dat ‘dhāraṇi’ betekent.
Er is een verhaal dat zegt dat de bekende Chinese vertaler Xuan Zang (602 – 664) de tekst in China van iemand had gekregen en er erg van onder de indruk was. De oorspronkelijke auteur zou iemand geweest zijn uit de vertalersploeg van Kumārajīva (344 – 413). Toen Xuan Zang in India aankwam merkte dat men de tekst daar niet kende, zou hij deze in het Sanskriet hebben vertaald. Hij dacht blijkbaar dat het Sanskriet origineel verloren was gegaan. Er zijn andere voorbeelden bekend van Chinese teksten die in het Sanskriet zijn vertaald en vervolgens voor originele teksten zijn versleten, onder andere de ‘Verhandeling over het ontwaken van geloof in het Mahāyāna’ (Mahāyāna śraddhotpādaśāstra).
In een artikel van 2017 komt de boeddholoog Jayarava Attwood hierop terug. Hij merkt op dat er nogal wat onduidelijke formuleringen in de Hartsoetra staan. Neem nu ‘vorm is leegte’. We lezen bij Nāgārjuna dat vorm leeg is van substantie, dat is nog te begrijpen. Een schaduw of een spiegelbeeld is leeg van substantie, je kunt geen van beide beetpakken of in een doosje doen en ze hebben geen eigenschappen van zichzelf, noch kunnen ze op hun eigen houtje verschijnen. Als je echter zegt dat vorm leegte is, dan zeg je zoiets als ‘de liniaal is lengte’, je definieert een bestaand iets als een abstract begrip. ‘Leeg’ is een eigenschap van dingen en als we daar een begrip van maken, hebben we het over leegte, maar dan hebben we niet meer over dat wat we leeg noemen. Waarom, vraagt Jayarava zich af, zou de schrijver van de tekst zo’n onduidelijkheid scheppen als dat helemaal niet nodig is? Anderen, zoals Alex Wayman, hebben zich daar ook over verbaasd.
Jayarava zoekt nu een oplossing in de Prajñāparāmitā soetra in 8.000 verzen (Aṣṭasāhasrikā) waarvan de twee eerste hoofdstukken een van de oudste teksten zijn van de Prajñāparāmitā-familie. Daar staat dat als je denkt dat vorm leeg is, je je alleen met kenmerken bezighoudt, dus de eigenschap van het ene aan het andere toeschrijft. Dat is een vergissing en geen effectieve methode om leegte te begrijpen. De ervaring van leegte komt als je de vorm los laat. Je krijgt dan een ervaring van de leegte van de vorm en ontdekt dat alles wat je ervaart deze staat van leegte heeft. Inderdaad zegt de Hartsoetra: ‘Hier … hebben alle fenomenen het kenmerk van leegte, zonder ontstaan of vergaan, zuiverheid of onzuiverheid, vermindering of toename.’ In een andere passage van de Aṣṭa leest Jayarava dat vorm en illusie hetzelfde zijn. Hij komt het zelfs tegen in de oudste tekst van de Prajñāparāmitā-familie, de Ratnaguṇasaṃcayagāthā (ontstaan in ong. 150 v.j.). Illusie en leegte zijn verwant omdat we de dingen in de wereld ervaren als zelfstandige entiteiten, terwijl het eigenlijk alleen maar effecten zijn. De wereld is in feite niet verschillend van een film of televisieprogramma. Leegte staat dus in de plaats van illusie, hetgeen niet erg verbazingwekkend is omdat beide veel met elkaar te maken hebben.
De conclusie
Hier vinden we de verzekering dat door de Hartsoetra alle boeddha’s het nirvāṇa hebben bereikt en wordt de mantra aangeprezen. Het eerste is een soort standaarduitdrukking en komt in andere boeddhistische teksten ook voor. Het tweede bevat een vreemde uitdrukking, namelijk dat de mantra ‘de waarheid is omdat ze foutloos is’. Mantra’s zijn niet waar, ze zijn effectief en iets is niet waar omdat het foutloos is, want iets dat foutloos is waar en omgekeerd. Bovendien is het vreemd dat de mantra geen termen als leegte of wijsheid bevat en niet met ‘Om’ begint. Er staat bovendien al een andere mantra in de tekst: namelijk de aanhef ‘oṃ namo bhagavatyai ārya prajñāpāramitāyai’ (Om! Gegroet verheven edele dame van het toppunt van wijsheid). Deze begint zelfs met de Vedische klank ‘Om’, zoals de meeste mantra’s. Zet er eventueel de gebruikelijke afsluiting ‘svāha’ of ‘hum’ achter en je hebt een zeer overtuigende en daarom effectieve mantra. Een van de meest bekende mantra’s uit het hindoeïsme luidt ‘Om namo Śivāya’ (Om! Gegroet Śiva), die heeft dus al dezelfde opbouw. Daarnaast kennen we natuurlijk de nembutsu, ‘Namo Amida bu’ (Namo Amitabhabuddhāya) Nu is ‘oṃ namo bhagavatyai ārya prajñāpāramitāyai’ wel een tongbreker, zeker voor een Chinees, zelfs als je het inkort tot ‘oṃ namo prajñāpāramitāyai’. De reden dat de auteur er een alternatief bij heeft gezet laat zich dus raden.
Is nu de magie van de Hartsoetra verdwenen? Juist niet, zou ik zeggen, hij is alleen terug verwezen naar zijn oorsprong, de plaats waar hij hoort: in de geest van de mediterende.
Michael Ritman zegt
Bedankt Erik, voor je kernachtige verhandeling over de Hartsoetra, en de commentaren van Jan Nattier en Jayarava. Ik heb tekst en commentaren ook bestudeerd en ben tot de conclusie gekomen dat de sleutel tot het begrip ‘leegte’ in de tekst zelf gegeven wordt. Hij is alleen in veel vertalingen wegvertaald. Ik geef hierbij mijn vertaling van het eind van de eerste zin: ‘hij keek diep naar de vijf skandha’s, en zag dat ook zij leeg van zelf-bestaan zijn’. ‘Leeg van zelf-bestaan’ (sva-bhava-shunyan) is de sleutel tot het begrip ‘leegte’. ‘Leegte’ (shunyata) wordt vaak foutief geïnterpreteerd als de zienswijze dat alles wat je ziet een illusie is, dat niets werkelijk bestaat. In het boeddhisme worden echter twee extreme zienswijzen weerlegd, de zienswijze dat alles wat je waarneemt ook echt bestaat (eternalisme), maar ook de zienswijze dat alles wat je waarneemt niet echt bestaat (nihilisme). De zienswijze dat alles wat je waarneemt echt bestaat kent een betekenis toe aan een object, een ‘zelf’. Dit duidt dus zowel op het ‘zelfbestaan’ van personen, als op het ‘zelfbestaan’ van waarneembare objecten, en zelfs op het ‘zelfbestaan’ van objecten in de geest (concepten). Waar in het boeddhisme gesproken wordt over ‘leegte’ betekent dit ‘leeg van zelfbestaan’.