Of ik iets kan schrijven over de aantrekkingskracht van het Oosten op ons westerlingen, zelfs op vrijzinnig humanisten? Met meteen een excuus voor de enorme generalisatie door te spreken over ‘het Oosten’.
De generalisatie is symptomatisch op zich. Onze kennis van het Oosten is vaak gering. Hoe geringer hoe meer comfort. Je kunt het zo vaag houden dat je hetzelfde effect krijgt als bij het kijken naar de wolken. Je kunt er eender wat in zien. En wat je ziet zegt heel weinig over de wolken maar wel over je eigen geest.
Zo projecteren we in ‘het Oosten’ onze verlangens, ons gemis, alles wat we aanvoelen als een tekort in ‘het Westen’. Een reis naar Azië kan dan heel ontnuchterend zijn, tenminste als je er in slaagt even van het platgetreden toeristische pad af te wijken.
Zelf ben ik het meest vertrouwd met het boeddhisme. Maar het boeddhisme zoals zich dat nu in het Westen aandient, staat behoorlijk ver af van wat je in Azië aantreft. Wat de meeste westerlingen bij voorbeeld niet beseffen is dat er nergens meer gemediteerd wordt dan in het Westen. Zelfs in Chinese of Japanse zenkloosters, toch de meditatietraditie bij uitstek zou je denken, is meditatie een marginaal gegeven en staat ritueel veel meer op de voorgrond.
Wat kunnen we leren uit deze culturele Rorschachtest? Ik zie twee tendensen. Eén die ik bijzonder boeiend vind, één die mij grote zorgen baart.
De eerste tendens heeft te maken met het spanningsveld tussen religie en moderniteit. Voor Kant gaat de verlichting over de moed om zich van zijn eigen verstand te bedienen. Critici van de Islam verwijten haar van nooit de verlichting doorgemaakt te hebben. Dit is mijns inziens geen faire kritiek. Geen enkele religie heeft de verlichting doorgemaakt. De emancipatie van het denken heeft zich nog lang niet op religieus gebied doorgezet. Het middeleeuwse conflict tussen religie en wetenschap is nog altijd even actueel.
‘Le cœur a ses raisons que la raison n’a pas.’ Misschien heeft de rede zich een beetje geëmancipeerd, het hart zeker niet. We missen zelfs een geschikte woordenschat. Moeten we het hebben over niet-confessionele religie of humanistische spiritualiteit? In het Westen leeft in ieder geval een verlangen naar een religie, levensbeschouwing, spiritualiteit die compatibel is met de moderniteit, de verlichting, de emancipatie van het individu.
In het Oosten ontstond in de vorige eeuw een gelijkaardig verlangen. Door het contact met het Westen gingen oosterse intellectuelen op zoek naar emancipatie. Zij inspireerden zich op Heidegger, Schopenhauer, Nietzsche. Zij lazen William James over de psychologie van de religieuze ervaring. Binnen het boeddhisme ontstonden vernieuwingsbewegingen geïnspireerd op de westerse moderniteit.
Het zijn deze bewegingen die de overstap naar het Westen gemaakt hebben. Over de grens tussen oost en west heen reikten individuen op zoek naar een humanistische spiritualiteit, een religieus beleven ontdaan van dogma en bijgeloof, elkaar de hand. Scharff toont in zijn boeiend essay “Buddhist Modernism and the Rhetoric of Meditative Experience”i aan hoe veel van wat wij typisch boeddhistisch noemen, herimport is van westerse ideeën.
Op zich is hier niets mis mee. Het is een positieve evolutie. Vanuit het Westen gezien opent het boeddhisme een perspectief op een (post)moderne religiositeit die humanistisch is, die de individuele ervaring en autonomie waardeert, die op geen enkele manier in strijd is met de rationaliteit en het wetenschappelijk denken.
Een tweede tendens die ik zie, baart mij grote zorgen. Het is een heel onrealistisch idealiseren van goeroes en verlichte meesters.
Als westerlingen gaan we gebukt onder een diep geworteld gevoel van tekort te schieten, van niet goed genoeg te zijn. Daartegenover creëren we idolen, ideaalbeelden van mensen die de top wel bereikt hebben. We doen dat overigens niet enkel op spiritueel vlak. We verliezen daarbij ieder gevoel voor realisme. Deze idolen moeten dan ook echt perfect zijn. Als ze op een bepaald ogenblik toch al te menselijk blijken en van hun voetstuk vallen, zijn we genadeloos. Hun functie is het om aan onze fantasie te beantwoorden en ons tekortschieten goed te maken.
Met het boeddhisme is het ideaal van de verlichting meegekomen. Een ideaal dat overigens minder oosters is dan we denken en dat erg beïnvloed is door de opvattingen van William James over mystiek en de religieuze ervaring.
Ons verlangen naar de ideale meester creëert vacatures die blijkbaar snel ingevuld worden. Het is schokkend te zien hoe bereid we in het Westen zijn om te geloven in verlichte leraren. Alle rationaliteit, alle autonomie evaporeert oog in oog met iemand die zich als verlichte leraar presenteert. Kants verlichting kan niet verder weg zijn. Afhankelijkheidsrelaties inclusief alle daarbij horende misbruiken zijn dan ook legio.
Het boeddhisme brengt een grote rijkdom aan praktijken en filosofisch debat met zich mee. We hebben hier in het Westen nog maar net het tipje van de sluier opgelicht. Daarenboven is het voor ons, anders dan in het Oosten, niet belast met een premodern verleden. Dat biedt enorme mogelijkheden. Maar we zien met het boeddhisme onvermijdelijk ook een premodern Azië meekomen.
De cruciale vraag is of het contact met het Oosten en in het bijzonder het boeddhisme ons verder de (post)moderniteit in brengt of ons meteen via sterk hiërarchische en afhankelijke leerling- leraar relaties meteen terug de middeleeuwen in katapulteert.
Het blijft een open vraag hoe wij hier in het Westen zullen mee omgaan. De keuzes liggen bij ons. De geschiedschrijvers van de komende generaties zullen ons antwoord formuleren.
i http://buddhiststudies.berkeley.edu/people/faculty/sharf/documents/Sharf1995,%20Buddhist%20Modernism.pdf