Zou jij mij kunnen doden?’ Het is er uit voor ik er erg in heb. Maar wat kan je anders vragen aan een militair die ook boeddhist is? Anneke De Meutter, wapenmaker en magazijnbediende in het Belgische leger, kijkt me bedachtzaam aan. ‘Als ik zou schieten is dat om zelf in leven te blijven. Dat is de paradox, de een sterft zodat de ander blijft leven.’
‘Of ik je kan doden? Technisch gezien wel. Maar dat een ander voor mij staat en zijn wapen op mij richt, ken ik alleen van films. Ik zou het erg moeilijk vinden om op een mens te schieten. Als ik verknipt zou zijn door oorlogshandelingen, ja misschien dan.’
‘Ik heb er zo’n dertig jaar geleden, toen ik beroepsmilitair werd, nooit over nagedacht hoe het is om een mens te doden. Voor mij was het een normale job, hè. Ik ben opgegroeid in België, een land dat al sinds 1945 vrede kent. Pas toen ik vertrok naar mijn eerste buitenlandse missie in Baranja, Kroatië, kwam het nare gevoel op dat ik misschien mijn wapen zou moeten gebruiken. Ik kwam daar in een gewelddadige wereld terecht, werkte er op de scheidingslijn tussen Serven en Kroaten. Elke avond werd er wel geschoten door dronken Serviërs. Dan komt het dichtbij, dan flitst door je hoofd dat er misschien een dag komt dat je zelf op een mens moet schieten.
Ik duwde die gevoelens weg, zou er ook niet klaar voor zijn geweest. En suste mijn geweten door te fantaseren: als het dan toch moest gebeuren, zou ik niet raak schieten. Ik sprak er over met collega’s, hoe het zou zijn om tegenover iemand te staan die ook familie, een gezin heeft. En zijn geweer op je richt. Beiden willen we weer naar huis, voor ons allebei is het leven belangrijk- zou ik dan als eerste schieten? Oorlog is egoïstisch. Hogere idealen spelen nauwelijks een rol, je wilt terug naar je familie, je naasten; dat is het enige wat telt. Het is een cliché, maar in een oorlog is het altijd: hij of ik, leven of sterven. Of zie jij dat anders?’
Oké, misschien heb je gelijk. Echter, het boeddhisme kent geen ik of hij, het dualisme. Kan jij een vijandbeeld creëren? Dat zou het toch een stuk gemakkelijker moeten maken om de trekker over te halen.
‘Zelf heb ik geen vijanden, ga met iedereen goed om. Het zijn politici, staten, die vijanden creëren. In Baranja werd door de militaire leiding gezegd: daar zitten de Serven, je vijanden. Maar ik kon dat maar moeilijk visualiseren. Je ziet die mensen niet, hebt er geen contact mee. Dus je moet maar geloven wat er wordt gezegd. Ik heb daar moeite mee. Toen de Berlijnse Muur er nog stond werden wij er als soldaten heen gebracht. Dan keken we vanaf een verhoging naar onze vijanden. We maakten analyses over materieel en mensen, brachten stellingen in beeld. Maar toen de muur viel losten de vijanden op in het niets. Zij werden gewone mensen, net als ik. Zo simpel is het.’
Was je bang in die tijd? Je kon elk moment worden opgeroepen om te vechten.
‘Nee dat niet, oorlog is zo onwerkelijk. Elke dag ging ik naar mijn werk en deden we militaire oefeningen; gevochten werd er nooit. Voor mij staat militair zijn ook niet gelijk aan doden. Ik geloof dat er nu maar weinig legers zijn die uitsluitend opleiden om te doden. Misschien enkele eenheden, maar tegenwoordig zijn vredesmissies belangrijker. In Baranja deed ik mooie dingen- zonder wapens. Er kwamen ’s avonds kinderen bij ons aan de poort bedelen, dan gaf ik ze koffie en kaas. En de volgende dag smeet datzelfde kind in opdracht van volwassenen een steen door je cabine. En als dat kind weer kwam bedelen, weigerden mijn collega’s nog iets te geven- voor hen was het een vijand geworden. Als boeddhist ontwikkelde ik mededogen en compassie, en zag ik in: het gaat om de steen, niet om het kind. Vaak handelen mensen uit onwetendheid, zegt het boeddhisme. En worden ze geleid door haat en hebzucht. Als je dat kunt transformeren in liefde en vrijgevigheid kun je al veel problemen voorkomen.’
Acht jaar geleden kwam je in aanraking met het boeddhisme. Niet doden is een belangrijke regel voor een boeddhist. Waarom ben je toen niet uit het leger gestapt?
‘Ik werd gek van dat dilemma. Met verschillende boeddhistische leraren heb ik er over gesproken. Desnoods zou ik toen bereid zijn geweest om een andere job te zoeken. Maar ze deden er helemaal niet moeilijk over. Wilden wel weten of ik al eens iemand gedood had en of ik daar toe in staat was. Het antwoord was nee en ja. Mijn raadgevers vonden de combinatie geen probleem, omdat ik niet de intentie heb om iemand te doden. Mijn karma en gewijzigde omstandigheden bepalen hoe ik nu leef. Dat suste mijn geweten. Maar diep in mijn hart weet ik dat het leger en het boeddhisme moeilijk samen gaan. Daarom kan ik ook niet goed rijmen dat zelfs boeddhistische landen een leger hebben, zijn dat dan nepboeddhisten, slechte mensen? Ik vind van niet. Ik zie het zoals ik het boeddhisme beleef: daden kunnen slecht zijn, maar slechte mensen bestaan niet. Net als die kinderen die stenen naar ons gooiden.’
Kom op zeg, je bent aan het draaien, Anneke.
‘Misschien heb je gelijk en is het gewoon gemakzucht dat ik militair bleef. Ik ben nu vierenvijftig en over zestien maanden ga ik met pensioen, ik woon in een woning van het leger. Heb mijn inkomen nodig om mijn twee dochters te onderhouden. De wereld steekt nu eenmaal zo in elkaar. Kan jij die in je eentje veranderen? Maar ik trok wel consequenties uit mijn dilemma met boeddhisme en leger.
Een paar jaar geleden ben ik daarom van een gevechtseenheid overgestapt naar een magazijnfunctie. Dus daadwerkelijk vechten zit er niet meer in. Oké, je kunt zeggen dat ik door mijn huidige job het voeren van oorlog mogelijk maak. Dat is ook zo. Maar zoals ik nu denk streef ik uiteindelijk naar het opheffen van legers die oorlog voeren. Dat spreek ik ook uit binnen de organisatie. De generaal, de aalmoezenier, mijn collega’s zijn het allemaal met mij eens. Ze weten dat alle legers het gebod overtreden om niet te doden. En de wapen-en munitiefabrikanten ook. We zouden moeten beginnen met te beseffen dat er geen ik en zij is. Dat we allemaal met elkaar verbonden zijn. Als er geen ander is, is er ook niemand om op te schieten.’
Piet Nusteleijn zegt
Natuurlijk zijn er “anderen” waarop je schiet. ‘Als er geen ander is, is er ook niemand om op te schieten’. Dit is een spirituele on-zin.
Dit bewijst alleen al dat de eenheid zich bevindt op een
zeker ander niveau. Moet je er wel bij zeggen! Het is echt zo dat in het leger de ene militair de andere militair doodt. Ook uit zelfverdediging wordt die ander gedood. Op dit persoonlijk niveau moet je constateren dat er wel degelijk een “ik” is en “een ander”. Ja toch?
Sjoerd zegt
Een boeddhistische leraar zei ooit over deze kwestie, dat we allemaal doden om te leven.
Als ik eerlijk ben, dan is dat waar. Om te blijven leven in de illusies van ons bestaan als mens, beëindigen we voortdurend leven van andere levende wezens.
Arjan Schrier zegt
Uit de theravada literatuur is er wel wat over de omgang tussen monniken, en leken die onder de wapenen zijn, te melden.
De boeddha onderwees generaals, onder andere generaal Siha (interessante sutta): https://suttacentral.net/en/an8.12
Aan het einde van de sutta accepteerd de boeddha hem niet direct als volgeling. Maar drukt hij hem op het hart om alles eerst goed te onderzoeken.
Sakyamuni wist ook een keer een strijd tussen de Sakya’s en de Koliya’s over irrigatiewater te voorkomen. Omdat ze hem zagen en teveel respect voor hem hadden, luisterden ze naar hem. Na de vraag wat is waardevoller water of het bloed van een katthiya (edele)? was de zaak wel opgeklaard.
In de pathimokhha, de beschrijving van de goede gang van zaken bij de monniken, wordt toegestaan om een paar dagen in het kamp van een leger op doortrek te verblijven als de omgeving gevaarlijk is.
Het gaan kijken naar legeroefeningen en parades is een lagere transgressie van die goede orde.
Wat betreft doden in niet-militaire situaties:
Het aanprijzen van het sterven aan een zieke, met zinnen zoals: “u kunt nu beter deva gaan worden” e.d. is een transgressie in de zwaarste categorie. De dader is dan monnik af.
Het doden van (zwaar)zieken, ook als ze het je vragen, wordt in de teksten ook als doden aangemerkt. Er is een sutta waarin een monnik vele broeders op hun verzoek doodsteekt nadat die daar in een depressieve gemoedstoestand om vragen. Hij krijgt van hen de aalmoesnap. Hij wordt een huurmoordenaar om een aalmoesnap genoemd.
Als iemand na aanmoediging daartoe iemand anders ertoe aanzet om te doden is zowel de opdrachtgever als de (huur)moordenaar een moordenaar. Ook als de gedode een ongeboren foetus is.
En de dieren tellen in het Boeddhisme ook helemaal mee. Alle ademende wezens zitten in hetzelfde schuitje.