There is a zenstory in which a man is enjoying himself on a river at dusk. He sees another boat coming toward him. At first it seems so nice to him that someone else is also enjoying the the river on a nice summer evening. Then he realizes that the boat is coming right toward him, faster and faster. He begins to get upset and starts to yell, “Hey, hey, watch out! For Pete’s sake, turn aside!” But the boat comes faster and faster, right toward him. By this time he’s standing up in his boat, screaming and shaking his fist in anger, and then the boat smashes right into him. He sees that it’s an empty boat.
From: Pema Chödrön – Start where you are
Zodra het belletje voor de vierde keer geklonken had, sprong iedereen op van zijn kussen en rende zo hard als ‘ie kon de zendo uit. Voor sanzen, het persoonlijk onderhoud met de Roshi. Daarvoor gold immers: wie het eerst komt, wie het eerst maalt. Degene die het eerste – slalommend tussen de kleine, ronde struikjes voor de hondo – de kohojo (de wachtruimte voor sanzen) wist te bereiken, was het eerste aan de beurt. En wie niet op tijd was, kwam ergens achteraan te zitten en liep het risico om helemaal niet meer aan de beurt te komen. Iedereen deed daarom zijn best om zo snel mogelijk in de kohojo te komen.
Iedereen, behalve ik. Ik bleef alleen achter in de zendo – samen met de koban, degene die op de tijd lette en na 25 minuten het belletje luidde dat het einde van de zazenperiode aankondigde. Mijn training met de Roshi zou pas beginnen nadat ik mijn eerste o-sesshin overleefd had. En die zou pas volgende week beginnen, mijn eerste o-sesshin in Sogenji. En ook al had ik in Nederland al tien van zulke intensieve weken doorstaan, toch zag ik er tegenop. Vooral de lange, aaneengesloten zazen-perioden in Sogenji – 7 x 25 minuten zazen in de ochtend, en 8 x 25 minuten ’s avonds – leken ten opzichte van mijn Nederlandse sesshins toch een stuk zwaarder. Nog los van het feit dat je hier toch wel geacht werd niet te bewegen én in zazen (dat wil zeggen: met gekruiste benen) te blijven zitten.
Yamato-san, één van de Japanners in de zendo, had me eerder die dag al gevraagd: ‘And Bert, are you looking forward to the o-sesshin?’ Hij had me gerust willen stellen door te zeggen dat mensen die voor het eerst een o-sesshin deden soms ook wel op een stoel mochten gaan zitten, of – als het echt niet meer ging – een paar perioden in de keuken mochten helpen in plaats van te mediteren. Maar dat klonk bijna nog erger dan opgeven. Ik was vastbesloten om het niet zover te laten komen.
Daar kwam bovenop dat het mediteren me nog altijd niet makkelijker afging. Mijn benen leken steeds sneller te gaan tintelen, soms al bij het opvouwen nog voordat de periode begonnen was. Mijn hoofd zat zo vol gedachten die maar over elkaar heen bleven buitelen zonder ooit tot rust te komen. En als die eindeloze stroom van zinloze gedachten eindelijk wat tot rust leek te komen, werd ik meteen overvallen door de slaap. Zat ik knikkebollend op mijn kussentje te knokken om wakker te blijven. Voordeel daarbij was wel dat halfslapend de perioden om leken te vliegen en dat nog voordat je er erg in had het belletje alweer had gerinkeld.
Die avond was daarvan echter geen sprake. Op een gegeven moment dan voel je, dan wéét je gewoon dat de periode voorbij is. Maar nog altijd geen belletje. Eerst dacht ik nog dat ik me misschien in de tijd vergist had, maar toen het geluid van het belletje maar uitbleef, begon ik me meer en meer op te winden. Zat de koban nou te slapen? Wie was er vandaag eigenlijk koban, Hosan of Ekei? Waarschijnlijk Ekei, want die zat altijd te slapen. Hoe asociaal… het is toch ook de verantwoordelijkheid van de koban om een beetje rekening met mij te houden? Dat hij nou makkelijk een uur achter elkaar in zazen kon zitten, betekende dat toch niet dat ík – als nieuweling – dat dan ook maar even moest kunnen?!
Op een gegeven moment gingen mijn benen zo pijn doen, dat ik écht moest gaan verzitten. En nog altijd had er geen belletje geklonken. Terwijl ik mijn benen langzaam van elkaar haalde, wierp ik een nijdige blik naar de voorkant van de zendo, waar de koban zat… Maar tot mijn verbijstering bleek er helemaal niemand te zitten. Ik was helemaal alleen in de zendo! Ik had niet gezien dat de koban vandaag ook naar sanzen was gegaan. En blijkbaar nog steeds niet was teruggekomen.
Ik begreep meteen dat ik me weer eens enorm had zitten aanstellen. Voor niks, want er was niks of niemand om de schuld te kunnen geven. Alles wat ik hier deed was enkel en alleen mijn eigen verantwoordelijkheid.
In 2012 en 2013 plaatste het Boeddhistisch Dagblad elke veertien dagen het relaas over de belevenissen in een Japans klooster van Bertjan Oosterbeek. Hij bracht daar een jaar door. Wij plaatsen nu opnieuw de hele lezenswaardige serie, echter in een hogere frequentie.
De verhalen ‘Sogenji desu – verhalen uit een Japans zenklooster’ zijn gebundeld en verkrijgbaar als boek en e-book.