‘Alleen door de samensmelting van stad en land kan aan de huidige lucht-, water-, en bodemvergiftiging een einde worden gemaakt. Slechts daardoor kan voor de thans in de steden wegkwijnende massa’s bereikt worden dat hun afvalstoffen voor de groei van planten in plaats van voor het verwekken van ziekten zullen dienen.’
Friedrich Engels, ‘Anti-Dühring’
Een paar teksten terug schreef Jasper Schaaf met betrekking tot de politiek ‘na corona’, dat economisch beleid en milieubeleid samen moeten gaan. Schaaf: ‘Het is met betrekking tot het economisch beleid en milieubeleid dan geen kwestie van én-én, maar alles in samenhang zien en navenant handelen. Niets meer toelaten dat het milieu bederft, en wél veel ruimte geven aan initiatieven die sociaal en ecologisch sterk zijn.’
Met als conclusie: ‘De leefbare wereld voor ieder mens, voor dieren en ander leven, en de emancipatie van iedere persoon is de hoogste prioriteit der dingen.’ Waarmee een richting wordt bepaald, toetsstenen bestaan voor een sociale en ecologische politiek voor de komende tijd. Niet zo anders dan wat we al wisten, maar noodzakelijk om aan vast te houden. Niet wegkijken.
Het blijkt wij dat door dit zo te zeggen ons in goed gezelschap bevinden van Karl Marx en Friedrich Engels. Het gaat om een nuchtere dialectiek, denken in samenhang. Ontdekken hoe alles in samenhang verandert. Niet blijven hangen in losse factoren, maar de wisselwerkingen onderzoeken. En op basis van het inzicht in de samenhang de problemen te lijf.
Marx en Engels waren geen milieuactivisten, die had je toen nog niet. Helaas misschien, maar een historisch feit. Maar zij waren zich er wel sterk van bewust hoe de slechte omgeving waarin mensen leven dat leven ondraaglijk en uitzichtloos maakt.
En dat je niet het ene probleem moet oplossen door daarmee een ander te creëren. Mede uit de visie op ondraaglijke toestanden ontstond hun revolutionaire politiek en filosofie, die een sociale maatschappij eist, gebaseerd op een revolutionaire socialistische politiek.
Engels heeft het hier herhaaldelijk over. Hij beschrijft al op jonge leeftijd de vieze wantoestanden waarin arbeiders leven en hun kinderen opgroeien. Hij groeit op in het Wuppertal, in Barmen en Elberfeld. Over wat hij daar ziet schrijft hij op 18-jarige leeftijd zijn eerste artikelen voor het maartnummer van 1839 van de Telegraph für Deutschland, onder de titel ‘Brieven uit het Wuppertal’.
Hierin klaagt hij de schrijnende toestanden aan van het vroege industrie- en mijnwerkersproletariaat uit dit gebied. Zoals de werkomstandigheden waarin arbeiders meer kolendamp en stof inademen dan zuurstof, en waarin alle levenslust op jonge leeftijd al is vergaan. Er heerst een ‘verschrikkelijke ellende onder de lagere klassen’. Engels geeft daarvan voorbeelden, zoals het feit dat de proletariërs vluchten in mysticisme, maar even vaak in de brandewijn, of in beide tegelijk. Deze drank die de werklieden ernstig verzwakt, is mede de oorzaak van het feit dat in deze situatie op elke vijf personen er drie sterven aan tuberculose.
Niet veel later, in 1845, verschijnt Engels’ uitgebreide studie over ‘De toestand van de arbeidersklasse in Engeland.’ Hierin staan talloze voorbeelden van de schrijnende toestanden in Engeland. Daar wonen arbeiders onder bruggen en in sloppen, en werken in mensonterende toestanden. Socialisme is daarom voor Engels en Marx niet iets abstracts, ze weten voor wie ze strijden. En dat die strijd gezamenlijk moet worden gevoerd om grote noodzakelijke veranderingen mogelijk te maken.
Hierbij ziet Engels ook het verschil, de strijd tussen stad en land, waarin de industrialisatie enorme volksverhuizingen, maar ook grote vervuiling met zich meebrengt. Daarin blijkt ook de samenhang tussen stad en land, de gebouwde omgeving en de natuur. Inclusief de vervuilingen, waar altijd weer de arbeiders de dupe van zijn.
In feite speelt hier de visie die uiterst actueel is. Dat de omgevingsvragen en de ecologische problemen pas ten volle kunnen worden opgelost als alles in samenhang wordt aangepakt, de vervreemde arbeid, de eigendom, de ontbrekende hygiëne en de vervuiling. Terwijl milieuvragen op dat moment niet de boventoon voeren, blijken die wel degelijk mee te spelen zo gauw je het over sociale problemen hebt.
Expliciet komt Engels hierover te spreken in 1878. Dan schrijft hij zijn fel polemisch boek de ‘Anti-Dühring’. Eugen Dühring had Marx aangevallen. Engels pareert die aanval, mede om voor Marx de ruimte te scheppen om aan ‘Das Kapital’ door te kunnen werken. Hij schrijft dit boek verder in nauw overleg met Marx, en de laatste neemt een deel van de tekst voor zijn rekening. In feite is de ‘Anti-Dühring’ de enige uitgebreide samenvatting en inleiding op hun gezamenlijke werk die Marx en Engels zelf schreven.
In de ‘Anti-Dühring’ komt Engels kort maar krachtig over het milieuvraagstuk te spreken. Het is – voor zover ik weet – de meest expliciete uitspraak hierover in hun werken. Misschien deels verouderd, maar de richting is dat industriële en ecologische vraagstukken in één verband moeten worden opgelost, het ene niet ten koste mag gaan van het andere. En dat standpunt is beslist niet verouderd.
Engels: ‘De opheffing van de tegenstelling tussen stad en land is hierdoor niet alleen mogelijk, zij is tot een directe noodzakelijkheid van de industriële productie zelf geworden, zoals zij eveneens een noodzakelijkheid voor de landbouwproductie en bovendien voor de openbare gezondheidszorg geworden is. Alleen door de samensmelting van stad en land kan aan de huidige lucht-, water-, en bodemvergiftiging een einde worden gemaakt. Slechts daardoor kan voor de thans in de steden wegkwijnende massa’s bereikt worden dat hun afvalstoffen voor de groei van planten in plaats van voor het verwekken van ziekten zullen dienen.’
Naast de direct politieke polemieken kun je in hun geschriften lezen hoe zowel Marx als Engels zich zeer interesseert voor de biologische en natuurwetenschappelijke omwikkeling van hun tijd, zoals Darwins evolutietheorie. Ze menen dat de moderne natuurwetenschap steeds meer bewijzen aanvoert voor het materiële ontwikkelingskarakter van de werkelijkheid.
Engels schrijft hierover: ‘De natuur is de proef op de dialectiek. En we moeten het de moderne natuurwetenschap nageven, dat ze voor die proef een overvloed aan materiaal heeft geleverd, en iedere dag komt er nog meer bij.’
Denken en strijden in samenhang. De natuur als proef op de dialectiek. De toekomst zal leren of de sociale en economische politiek de proef op een ware natuurpolitiek zal doorstaan, en omgekeerd. Het ene valt samen met het andere. Hoe logisch dit ook is, toch zal er actie, discussie en politieke organisatie nodig zijn om in deze richting door te gaan. Dat is nu eenmaal het geval bij grote veranderingen.
Bronnen