‘Onze god is de beste, onze god is kampioen’ (1984) van de Positivoos bleef doorklinken terwijl ik dit artikel schreef. Is het een echo van het eerste World’s Parliament of Religions in Chicago 1893? Hieronder wat opmerkingen over dit interreligieuze congres.
Het doel van dit congres was een dialoog tussen de religies en religieuze bewegingen. Het ging er ook om een bijdrage te leveren aan een permanente wereldvrede. Het was het begin van een wereldwijde interreligieuze dialoog. Dit congres toonde aan dat in dit ondermaanse er vele vormen van religie bestaan. Uit de lezingen van dit congres en teksten over dit congres komen drie standpunten naar voren over de verhouding tussen de religies. Eind negentiende eeuw was dit de verhouding van het overheersende (protestantse) christendom ten opzichte van andere religies en religieuze bewegingen. De eerste houding is exclusivisme (= uitsluiten). De tweede houding is pluralisme en de derde positie inclusivisme (= insluiten).
Darwinistische tijdgeest
Een voorbeeld van de uitsluitende positie is de mening dat mensen gered moeten worden van valse goden en valse geloven. In deze optiek is er één ware en universele religie en één ware god. Bij pluralisme bestaan religies gelijkwaardig en vreedzaam naast elkaar. Verschillen zijn niet meer dan oppervlakkig. Insluiting daarentegen, is gebaseerd op de gedachte dat de eigen religie superieur is. Contact met andere religies wordt actief gezocht, omdat de eigen religie hun beperkingen aanvult. De houding van de eigen religie naar de andere is open en respectvol. Dit is om andere religies te kunnen overnemen, zonder de overnemende religie te benadelen. Insluiting paste bij de toenmalige (sociaal-)darwinistische tijdgeest. De vooruitgang van de mensheid zou leiden tot de suprematie van het christendom. Overeenkomsten van andere religies met het christendom bewijzen superioriteit van het christendom. Andere religies zijn een voorportaal voor het christendom.
Rev. Dr. John Henry Barrows, bekend geworden als de voorzitter van dit unieke congres, was een Amerikaanse kerkelijk leider van de First Presbyterian Church. Hij huldigde de mening van insluiting, wat contrasteerde met de opvatting van de fameuze deelnemer aan het congres, de Indiase Swami Vivekananda. Deze was ervan overtuigd dat verschillen tussen religies voortkomen uit dezelfde waarheid, die zich aanpast aan de verschillende omstandigheden waaronder mensen leven.
Boeddhisten
Er waren verschillende religies en nieuwe religieuze bewegingen aanwezig in Chicago. Het congres telde zo’n 5.000 afgevaardigden, waarbij de verschillende Engelstalige christelijke afgevaardigden getalsmatig overheersten. De deelname van andere religies was beperkt, maar had veel impact. Deelnemers van andere religies waren Virchand Gandhi, de Jain prediker, de eerder genoemde hindoe-afgevaardigde Swami Vivekananda, de boeddhistische theravada-prediker Anagarika Dharmapala en de zenboeddhist Soyen Shaku, een van de zenpioniers in de Verenigde Staten. Vivekananda benadrukte in een toespraak de kracht en eenheid die in alle religies aanwezig is en waarschuwde nadrukkelijk voor het gevaar van religieus fanatisme en intolerantie.
De aanwezige boeddhisten waren niet alleen zeer gemotiveerd om aan het parlement deel te nemen. Ook waren ze er op gespitst om met de ‘christelijke traditie’ in discussie te gaan over wat een ‘wereldgodsdienst’ zou zijn.
De Sri Lankaanse Anagarika Dharmapala daagde het christendom uit als de ‘universele godsdienst’. Hij wees erop dat de Boeddha zijn ‘universele onderwijzingen’ al gaf, lang voor de geboorte van Christus. Ook benadrukte hij dat deze opvattingen over tolerantie kenmerkend zijn voor de wereldgodsdiensten in de moderne tijd. Dit maakte grote indruk op het aanwezige Amerikaanse publiek.
Vijf Japanse boeddhisten van verschillende stromingen namen deel aan het congres, waaronder Soyen Shaku en Hirai Ryuge Kinzo. De eerste had een toespraak voorbereid in het Japans en liet deze in het Engels vertalen door de later beroemde D.T. Suzuki. Barrows las Shaku’s vertaalde lezing ‘The Law of Cause and Effect, as Taught by Buddha’ voor aan het congres. De lezing zette het principe van karma tegenover de rol van een god die alles bepaalt. Volgens Shaku voldoen de principes van karma volledig aan de eisen van de moderne (westerse) wetenschap.
Hirai Ryuge Kinzo sprak over ‘The Real Position of Japan toward Christianity’. Anders dan zijn landgenoten in dit congres sprak en las hij Engels en andere Europese talen. Zijn kritiek richtte zich tegen de onrechtvaardige politieke verdragen tussen het Westen en Japan, tegen de anti-Japanse uitingen in de VS en tegen het wangedrag van sommige christelijke missionarissen in Japan.
Kinzo’s mening over de anti-Japanse gevoelens was klinkklaar. Als ze een voorbeeld zijn van christelijke ethiek, dan prijst hij zich gelukkig een heiden te zijn. Ook stelt hij dat Japanners er niet wakker van liggen dat iemand boeddhist genoemd wordt, of shintoïst of christen. Wat zij het belangrijkst vinden is dat leer en praktijk overeenkomen. Dan deze mening: ‘Wij worden vaak barbaren genoemd, en ik heb gehoord dat Japanners eigenwijs zijn en de waarheid van de Bijbel niet kunnen begrijpen. Ik geeft toe dat dit deels juist is, … maar ze (de Japanners red.) zijn erg eigenwijs, en bekeren zich niet tot het christendom zo lang als zij denken dat de westerse moraal bestaat uit het ene preken en het andere doen.’ Kinzo gaf later toe dat zijn toespraak zo gedreven was dat hij bang was dat hij van het podium afgesleurd zou worden. Niets is minder waar, aan het eind van zijn lezing ontving hij een enorm staande applaus.
Helden
Tegen hun eigen verwachting in hadden de boeddhistische deelnemers het boeddhisme op de kaart gezet en het zou zich daarna verspreiden over het Westen. In hun thuisland werden de Japanse boeddhistische deelnemers gefêteerd als helden en overwinnaars. Ze reisden stad en land af en hielden lezingen. Hun nieuw verworven prestige had grote gevolgen voor de politieke acceptatie van het Japanse boeddhisme dat tijdens het begin van het Meiji-regime vervolgd werd.
Parliament of religions 1893
Swami Vivekananda Chicago Speech on 15th September,1893
London Buddhist Vihara Dharmapala
Vervolging Japanse boeddhisten in Meiji-periode
Het World’s Parliament of Religions vond plaats ten tijde van de westerse kolonisatie en de kerstening van Azië. In 1854 eiste de Amerikaanse commodore Matthew Calbraith Perry met zijn zwaarbewapende en gepantserde kanoneerboten (black ships) de opening van Japan voor het Westen. Het Japanse bewind gaf de 200 jaar oude isolatiepolitiek op uit vrees voor kolonisatie. Het was het begin van een snelle modernisering van Japan, waarbij het nieuwe bewind het boeddhisme een sta-in-de-weg vond.
Vanuit de Japanse optiek was het een blamage. Ook binnenlandse onrust was een aanleiding voor een staatsgreep, de Meiji-restauratie van 1868. Deze staatsgreep zou bedoeld zijn om het gezag van de Japanse keizer te herstellen. De staatsgreepplegers beëindigden de macht van de shoguns, die sinds 1600 in de naam van de keizer heersten over Japan. De coupplegers wilden westerse vooruitgang combineren met traditionele Japanse waarden. Na de omwenteling volgde de Meiji-periode van 1868 tot 1912. Keizer Meiji (1852-1912) was de naamgever van de staatsgreep en van het regime dat erop volgde. Meiji betekent ‘heldere staat’ of ‘heldere politiek’, zijn eigenlijke naam was Mutsuhito.
Modernisering
In deze periode werd Japan in hoog tempo gecentraliseerd. Het land kreeg een op westerse leest geschoeide grondwet met een gekozen parlement. Onderwijs, wetenschap, technologie, medische zorg, leger en marine werden met westerse kennis gemoderniseerd. De leiders van het Meiji-regime wilden Japan omvormen tot een eenheidsstaat met een eigen nationale mythe en identiteit en tot een wereldmacht, het geheel volgens Europees recept.
De Meiji-staat reguleerde het religieuze leven ingrijpend en stelde religie in dienst van de natie, in naam geleid door de levende kami, de Japanse keizer. Volgens het shintoïsme (= het traditioneel geachte Japanse animisme) zou hij afstammen van de zonnegodin Amaterasu. Kami zijn de geesten, goden, voorouders of natuurlijke krachten die aanbeden worden door de volgelingen van het shintoïsme. Deze kami tonen zich onder andere door de wind, rotsen en bomen.
Religie
Shintoïsme en boeddhisme waren eeuwenlang onlosmakelijk met elkaar verweven. De Meiji-staat knipte beide los en hervormde shinto tot staatsgodsdienst, omdat het authentiek Japans zou zijn. Het boeddhisme dat destijds al 1000 jaar onderdeel van de samenleving uitmaakte was in deze optiek buitenlands. Boeddhistische tempels werden omgevormd tot shinto-heiligdommen en talrijke shinto-heiligdommen verrezen overal in Japan.
De staat maakte onderscheid tussen religie en bijgeloof en stelde, al of niet om politieke redenen, misbruik van de geestelijkheid aan de kaak. Boeddhistische tempels zonder officiële priester werden onteigend en gesloopt of kregen een andere bestemming. Tempels waren tot dan toe bijvoorbeeld dorpseigendom of eigendom van een boeddhistische gebedsgroep. Af en toe werd een boeddhistische geestelijke uitgenodigd voor het verrichten van rituelen in de tempel.
Met de opbrengsten van genaast boeddhistisch bezit werd het aanvankelijk armlastige Meiji-regime gefinancierd. Boeddhabeelden van brons werden kapotgeslagen en omgegoten tot kanonnen voor het nieuw opgerichte nationale leger, volgens Europees model. Hiervoor bezat Japan geen nationaal leger, maar bezaten adellijke krijgsheren hun eigen gewapende troepen, de samoerai. Samoerai betekent hij die dient.
De Meji-staat hief het celibaat op voor boeddhistische geestelijken. Boeddhistische monniken en priesters werden gedwongen uit te treden, omdat ze vlees zouden eten, alcohol dronken en vrouwen zouden lastig vallen.
Dit wordt haibutsu kishaku genoemd, oftewel vrij vertaald: schaf het boeddhisme af en vernietig Shakyamuni. Overigens kwamen uitingen van haibutsu kishakuook in andere periodes in Japan voor.
Lang niet altijd waren boeddhisten ongelukkig met het aanpakken van misstanden in eigen kring. Andere maatregelen werden door de bevolking daadkrachtig tegengewerkt om bijvoorbeeld hun heiligdom en overtuiging te redden. Het regime kon dan wel beweren dat het boeddhisme barbaars was, maar feit was dat het diep geworteld was in de samenleving. Anti-boeddhistische maatregelen veroorzaakten opstanden, vooral op het platteland, maar ook in de steden. In de beginjaren van het regime was de vervolging van boeddhisten het felst.
Aanzien
De succesvolle bijdrage van de vijf Japanse boeddhisten aan het World’s Parliament of Religions weersprak ook in Japan de mening dat het boeddhisme verzinsel is en afgoderij, nihilistisch en onmaatschappelijk. De Japanse boeddhisten gebruikten hun nieuw verworven aanzien ook voor binnenlandse doeleinden en schiepen een beeld van een modern en nationaal boeddhisme. Langzamerhand verminderden de aanvallen op het boeddhisme. Aan het einde van de eeuw stopten ze.
Naschrift:
In zijn boek Zen at war (1997) beschrijft Brian Victoria de invloed van het Japanse militarisme op het Japanse boeddhisme voor en tijdens Wereldoorlog II. Ook beschrijft hij de rol van Japanse boeddhisten die zich hier wel tegen verzetten.
Feature History – Meiji Restoration
Ketelaar, J.E. Of heretics and martyrs in Meiji Japan. New Jersey: Princeton University Press, 1990.
haibutsu kishaku
Dit artikel van Kees Moerbeek verscheen eerder in het zomernummer van het magazine van de stichting Vrienden van het boeddhisme.