Onafhankelijke mensenrechtengroeperingen en journalisten krijgen van de regering van het overwegend boeddhistische Birma (Myanmar) geen toestemming om kampen in de deelstaat Rakhine, Birma te bezoeken waar Rohingya moslims worden vastgehouden. De Rohingya omschrijven hun verblijf in die kampen als zijnde het voorgeborchte van de hel. Ze zijn verstoken van onderwijs en deelname aan de maatschappij.
Sommige Rohingya leven al sinds 2012 achter het prikkeldraad rond die kampen in Sittwe- in het Westen van Birma, nadat het geweld in die stad was losgebarsten. Boeddhistische criminelen gingen de straat op met kapmessen en staken huizen en winkels in brand. Ongeveer 128.000 Rohingya en andere ontheemde moslims verblijven in die zogenoemde Sittwe-kampen.
Deze maand is het twee jaar geleden dat meer dan 700.000 Rohingya uit Birma na een gewelddadig militair optreden naar Bangladesh vluchtten. Degenen die in Rakhine zijn gebleven hebben te maken met ernstige bewegingsbeperkingen en velen van hen gedoemd hun leven achter prikkeldraadomheiningen door te brengen die zwaar worden bewaakt door de politie. De regering van Birma is begonnen met het zogenaamde sluiten van de kampen door noodwoningen te bouwen maar tot op heden mogen Rohingya de kampen niet verlaten.
De Birmese regering wordt er door rechtengroepen van beschuldigd dat ze de kern van het probleem omzeilen en de Rohingya als burgers moeten erkennen. De Rohingya wordt hun meest dringende verzoek ontzegd: het staatsburgerschap, zodat ze vrijelijk naar huis kunnen terugkeren. Zonder een burgerschapskaart hebben ze geen toegang tot gezondheidszorg, onderwijs of het openen van een bedrijf.
Het International State Crime Initiative in London heeft vorig jaar opnieuw een rapport uitgebracht waarin wordt gewaarschuwd dat genocide nog steeds in Birma plaatsvindt. Het presenteren van de sluiting van het kamp als een vooruitgang of een positieve stap moet volgens deze organisatie in twijfel worden getrokken.