In deze crisistijd wordt ons geduld op de proef gesteld. Dat geldt ook voor opvoeders. Pedagoog Joop Berding schreef het boek Opvoeding en onderwijs tussen geduld en ongeduld. Daarin heeft ook het boeddhisme een plaats. Het gedachtengoed van Shantideva om precies te zijn. Hoe kan Shantideva’s gedachtengoed ons helpen? Remco Pijpers interviewde Joop Berding.
Wat was de aanleiding voor je boek en wat beoog je met je boek?
Ik heb mijn boek vooral geschreven als tegenwicht tegen de wat ik noem ‘activistische’ opvoeding, die volgens mij nu dominant is. Daarmee bedoel ik dat de levens van onze kinderen en jongeren en zeker die van de schoolgaanden, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat gevuld zijn met ‘doen’, met activiteiten, vaak geïnitieerd door hun ouders, leraren en de steeds maar uitdijende verplichte vrijetijdsector (bijlessen, weekendschool, toetstraining enz.). Opvoeding en onderwijs worden sterk gekleurd door het stellen van en het werken aan doelen. Omdat doelen per definitie niet nu en niet hier zijn (anders hoefde je ze niet te ‘be-reiken’), staat alle activiteit in dienst van ‘straks’ en ‘elders’. Er zijn stevige afrekensystemen ontwikkeld om zo nauwkeurig mogelijk te bepalen of leerlingen nog gericht zijn op dat straks en elders.
Wat ik hiermee wil zeggen, of vragen is: waar is de aandacht voor het nu? Waar is de ruimte voor contemplatie, voor reflectie, voor betekenisgeving, voor stil-staan (indachtig het advies van Hannah Arendt: stop and think) of misschien zelfs verveling? Is het onderwijs en de opvoeding niet een maar doordenderende machine geworden die weinig tot geen geduld heeft met ‘gevallen’ die niet in die doelgerichte mallen passen? Dat klinkt naar, maar is ook positief te formuleren: welke mogelijkheden hebben leraren en ouders om (toch) tijd en ruimte te creëren om met leerlingen uit die hectiek te stappen en wat dieper te graven?
We staan massaal stil nu. Noodgedwongen. Jouw boodschap is actueler dan ooit?
Er is een interessante verschuiving opgetreden van het ‘openbare’ leven, met zijn volle winkelstraten, bioscopen, schouwburgen, samenkomsten van velerlei aard en niet te vergeten de scholen naar het ‘online’ leven dat voor een goed deel die eerste vorm heeft overgenomen. Eén vorm is stilgevallen, de ander is levendiger en drukker dan ooit, zo lijkt het. Vooral voor de thuissituatie, die nu ook een onderwijssituatie is, vraagt dat meer dan ooit geduld, rust, ruimte, ontspanning, compassie.
Een bron voor je boek Opvoeding en onderwijs tussen geduld en ongeduld is Shantideva. Zijn gedachtengoed was een inspiratiebron voor je. Hoe heb je hem leren kennen?
Bij toeval – maar wat is toeval? – vond ik een boek van ZH de Dalai Lama, uitgegeven ter gelegenheid van diens bezoek aan Nederland in 2009. Het was een uitgave van wat een 13 eeuwen oude tekst over geduld bleek te zijn: het zesde hoofdstuk uit de ‘oefeningen voor de bodhisattvakrijger’ van Acharya Shantideva.
Ik ben niet geschoold in boeddhistische literatuur, maar ik weet dat het een invloedrijke auteur was, wiens werk tot de belangrijkste geschriften van het boeddhisme wordt gerekend. Ik las het genoemde hoofdstuk, een tekst van 134 verzen van vier regels en ook het commentaar daarop van de Dalai Lama.
Wat me vanaf het begin trof was de herkenbaarheid van gevoelens en emoties, moeilijkheden en levensproblemen over een tijdspanne van meer dan een millennium heen.
Neem vers 87: ‘Ook al is je vijand ongelukkig, wat heb je eraan om daar blij over te zijn?’ Of uit vers 12: ‘Zonder lijden is er geen verlangen naar bevrijding. Daarom, mijn geest, moet je standvastig zijn.’
Dat laatste, standvastigheid, was ik eerder tegengekomen, nota bene in geschriften van de grote christelijke denker Thomas à Kempis. Geduld en standvastigheid worden dus door denkers uit heel verschillende tradities in een adem genoemd, dat vond ik fascinerend.
Maar wat me meteen aansprak, vanwege de geheel andere oriëntatie dan ik tot dan toe had gezien, was het contrast tussen geduld en haat dat Shantideva aanbrengt: ‘Er is geen groter kwaad dan haat, en geen grotere deugd dan geduld. Daarom dien ik op alle mogelijke manieren oprecht op geduld te mediteren’ (vers 2). De tegenstelling geduld versus haat die Shantideva in veel van de hierna volgende verzen laat terugkomen – en die in mijn interpretatie betekent dat je, wanneer je je bijvoorbeeld te veel gaat focussen op allerlei pijntjes, kwaaltjes en klachten die je bij jezelf voelt, je haat ten opzichte van je eigen lichaam kunt ontwikkelen; een schokkende gedachte – was er een om verder over na te denken.
Wanneer we geen geduld hebben met dingen en mensen en met onszelf, lopen we dan niet het risico deze te gaan haten omdat ze niet doen wat wij in onze veronderstelde almacht van ze willen, of zelfs eisen? Er zit in de oefeningen van de bodhisattvakrijger een thema – wij bestieren niet de wereld, dat is maar een illusie – dat je bij een aantal filosofen, met name die uit existentialistische en fenomenologische hoek ook aantreft. Neem deze uitspraak van de Nederlandse filosoof Cornelis Verhoeven: ‘De langzaamheid, het vertragen van de beweging is het aannemen van een afwachtende en verwonderende houding tegenover de dingen’ (uit diens boek Inleiding tot de verwondering, 1967), waarvan ik denk dat Shantideva die wel zou onderschrijven. In mijn boek leg ik dit soort verbanden tussen denkers uit heel verschillende culturele, filosofische en religieuze tradities.
Wat kunnen leraren en opvoeders van Shantideva leren?
Ik zie dit werk van Shantideva als een oefenpraktijk en een levensvorm. De oefenpraktijk is erop gericht het in het leven onontkoombare lijden te leren dragen – of dulden, met andere woorden er geduld voor/mee te hebben. Van Shantideva leer ik ook dat je kleine ongemakken niet moet dramatiseren, je schiet er niets mee op en het staat je genezing eerder in de weg dan dat het helpt. Ik ervaar dit persoonlijk wel als een opgave. Tegelijk is er de hoopvolle boodschap dat je (met) geduld kunt oefenen en dat je als het niet in een keer lukt, het gewoon nog een keer kunt proberen. Dit lijkt me bij uitstek belangrijk voor de opvoeding en het onderwijs. Kinderen zijn namelijk foutenmakers, omdat ze, met een woord van Janusz Korczak ‘alles voor het eerst doen’. Laten we voor kinderen de ruimte én de tijd creëren die nodig is om fouten te kunnen en te mogen maken en daarvan te leren. Van leraren vraagt dit geduld en het loslaten van de fixatie op snelheid, op smalle doelen en ‘opbrengsten’.
Shantideva reikt ons ook een levensvorm aan. Daarmee bedoel ik dat er in de opvoeding altijd ‘vanzelfsprekendheden’ zijn; elk kind groeit daarin op, hoe die vanzelfsprekendheden er ook uit zien. Opvoeders leven iets voor, ze ‘presenteren’ om het met de Duitse pedagoog Klaus Mollenhauer te zeggen, een levensvorm. Hierin zijn sommige zaken gewoon en andere niet of zelfs onbekend. Tot aan de jaren zestig van de vorige eeuw waren de zgn. zuilen, zoals het katholicisme en het protestantisme, dominante levensvormen in westerse samenlevingen. Daartoe behoorden vele gebruiken, riten, boeken, instituties en ambten zoals priester of dominee. In zo’n levensvorm groeiden kinderen op, de twijfel (en vaak geloofsafvalligheid) kwam ‘later’. Vanuit het oogpunt van geduld en ongeduld kun je ook kijken naar wat een levensvorm kenmerkt. Worden kinderen geduldig toegesproken en behandeld, krijgen ze tijd en ruimte om dingen te doen die ze leuk of interessant vinden, is er respect voor hun tempo en hun keuzes? Of is er sprake van een permanente onrust, het opjagen van kinderen, waardoor ze wellicht het idee krijgen voortdurend te kort te schieten en niet te voldoen aan de eisen van hun ouders of leraren? We zouden gezinnen, kindercentra en scholen wel eens op dit aspect onder de loep kunnen nemen: welke ‘toon’ heerst er qua geduld/ongeduld? Hoe is in dit opzicht het pedagogisch klimaat? Iets voor verder onderzoek en, opnieuw, iets wat juist in deze tijd aandacht vraagt, nu ouders mede-leraren zijn geworden. Ondertussen laat Shantideva ons zien dat een geduldige levensvorm zeker tot de mogelijkheden behoort, in het besef dat dat o zo verleidelijke ongeduld voortdurend op de loer ligt. Maar dat hoort bij het leven…
Geduld is een kracht, juist ook nu?
Mensen zijn zekerheidszoekers, velen vinden het moeilijk te leven met onzekerheid en meerduidigheid. We willen graag ‘de’ waarheid weten zodat ons leven zo soepel mogelijk verloopt. Verstoringen daarvan en zeker een zo ingrijpende als deze coronacrisis zetten alles op zijn kop. Het is een onderbreking van het gewone leven die de meeste mensen nog nooit hebben meegemaakt (bij tachtigers komen herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog naar boven, zo hoorde ik van vrienden wier ouders nog leven). We zouden het liefste zien dat het herstel van dat gewone leven zo snel mogelijk een feit zou zijn, maar is dat niet een illusie? We merken nu aan den lijve hoe belangrijk het is geduld te oefenen en te ‘bewaren’. Dat kan inderdaad een bron van kracht zijn, maar ik bedoel dan niet ‘activistische’ kracht, maar meer een spirituele kracht die ons helpt te leven met ongemak en onzekerheid. Ik denk hierbij aan wat John Keats, de Engelse dichter, ‘negative capability’ noemde: probeer te aanvaarden dat je de wereld niet in je macht hebt, probeer te leven met de onzekerheden die nu eenmaal bij dat leven horen en oefen je in het dulden van dit alles. Daar ligt ook voor mij een opgave.
Hoe kijk je als pedagoog tegen de huidige tijd aan?
Er is een, waarschijnlijk apocriefe, Chinese wens: ‘Moge u in interessante tijden leven.’ Vermoedelijk bestaat de hele geschiedenis van de mensheid uit interessante tijden, maar om de een of andere reden denken we graag dat de onze nog nét even interessanter, of belangrijker, is. Voor pedagogen zijn het wel spannende tijden, zeker nu met de coronacrisis. Het vak pedagogiek heeft allang niet meer de status die het vroeger had. Onderwijskunde, toegepaste psychologie en neuro-denken hebben er langzamerhand de plaats van ingenomen.
De brede pedagogische blik op opvoeding en onderwijs als culturele processen waarin kinderen en jongeren in de wereld worden geïntroduceerd, lijkt vervangen door vooral how to denken. Dat brengt een fixatie met zich mee op hoe je dingen moeten leren en doen, ten koste van de doordenking van het waartoe ervan en wat daarvan het morele kader is. Nu is een groot deel van de dagelijkse uitvoering van het onderwijs vanwege de coronacrisis overgenomen door ouders. Dat brengt veel hectiek met zich mee in huisgezinnen. Toch of misschien juist daarom, is het belangrijk om over ethische aspecten te blijven nadenken. Opvoeding en onderwijs laten zich immers niet goed denken zonder een moreel kader, een ethos, een standpuntbepaling van de kant van de opvoeders die duidelijk maken waar ze voor staan. Het criterium voor leerinhouden zou niet, zoals nu het geval lijkt, moeten zijn: hoe snel en gemakkelijk kan je je dit eigen maken? Maar: wat betekent of kan deze leerstof voor jou (gaan) betekenen? Hoe verhoud je je daartoe? Lesgeven, ook door ouders, vraagt niet alleen ‘technische’, maar ook morele keuzes.
Een tweede ontwikkeling die me bezighoudt is de alom optredende versnelling van ons leven. Met dank aan hyperintelligente technologie is het dagelijks leven in een ongekende achtbaan terechtgekomen. We hoeven voor wat betreft materiële goederen maar met de vingers te knippen, of op een knopje te drukken en ze worden afgeleverd. In real time praten met mensen aan de andere kant van de wereld is dagelijkse kost. Medische technologie maakte helende ingrepen en processen mogelijk waar we een paar jaar geleden nog niet eens aan dachten. Snelheid is een prettige constante in het leven van veel mensen geworden. Tegelijk zijn we erg gevoelig voor tijdelijke storingen, ook in de reële economie.
Op het moment dat we dit gesprek voeren, circuleren in de media berichten over hamsteren, vanwege de coronacrisis. Die berichten – waar of niet – verspreiden zich razendsnel en hebben impact op mensen: is het misschien niet beter om ook maar…?
De interacties tussen de digitale en de ‘echte’ werkelijkheid maken het er op z’n minst niet rustiger op. Ik denk dat snelheid en de ongewenste verstoring daarvan langzamerhand ook een metafoor is geworden voor opvoeding en onderwijs. Een leerling die snel het antwoord op een vraag weet of snel haar werkje af heeft, wordt impliciet of letterlijk beloond. Kijk eens jongens, Yannik zit al op zijn stoeltje in de kring, lekker snel, goed zo! Het viel me tijdens bezoeken aan basisscholen en in gesprekken met leraren op dat snelheid de plaats van kwaliteit aan het innemen is. De vraag is of daarmee geen onrecht wordt gedaan aan meer introverte kinderen, die de zaken meer ‘beschouwelijk’ aanzien of liever wat langer nadenken voor ze een antwoord geven. Zijn dat dan opeens ‘zorgenkinderen’?