Twee grote voertuigen.
Aan de oever van de rivier treft een vrouw Gautama Boeddha aan in lotushouding met geloken ogen. Ze kust hem, slaat haar armen om hem heen, tilt hem op, draagt hem wiegend naar de overkant, zet hem zachtjes in het gras, nog steeds in lotushouding met geloken ogen, en vervolgt haar weg.
De volgende dag treft een andere vrouw de Boeddha daar aan in dezelfde toestand. Ze kust hem, slaat haar armen om hem heen, tilt hem op, draagt hem wiegend naar de overkant, zet hem zachtjes in het gras, nog steeds in lotushouding met geloken ogen, en vervolgt haar weg.
Als de Boeddha later die dag ontwaakt, kijkt hij onderzoekend om zich heen en ziet dat er niets veranderd is. ‘Afijn,’ zegt hij, ‘het is zoals het is. Gelukkig heb ik mijn dromen nog.’