En hoe je er komt.
‘Hoe is het om verlicht te zijn, Hans?’
‘Vraag maar aan iemand die verlicht is.’
‘Wat zou zo iemand zeggen?’
‘Zou zo iemand wat zeggen?’
‘Bestaat verlichting?’
‘Geen idee.’
‘Wat als verlichting niet bestaat?’
‘Dan kun je eindelijk wat anders gaan doen.’
‘Anders dan wat?’
‘Anders dan verlichting najagen.’
‘Zou jij ook weleens wat anders willen doen?’
‘Ik doe al niet anders.’
‘Wat was jouw weg?’
‘Zoals ik het toen zag of zoals ik het nu zie?’
‘Zoals je het nu ziet.’
‘Een parkeerplaats.’
‘Wat deed je daar?’
‘Geparkeerd staan.’
‘Jouw weg ging nergens heen?’
‘Niet dat ik weet.’
‘Hoe ben je dan hier gekomen?’
‘Ik ben hier nooit weggekomen.’
‘Wat ligt er nog vóór je?’
‘Dat is van hieruit niet te zien.’
‘Heb jij eigenlijk wel iets gezien?’
‘Ik heb het eigenlijk wel gezien.’
‘Hoe is het om verlicht te zijn, Hans?’