In 1801 verscheen voor het eerst het woord Boudhism in een Engelse tekst en het kreeg in een artikel van de Asiatic Journal in 1816 zijn huidige spelling: Buddhism. Volgens de overheersende kijk op godsdienst bestond er in die tijd maar één echte: het christendom. Er waren daarnaast nog joden en moslims die het niet helemaal begrepen hadden, maar tenminste wel door hadden dat er maar een enkele ware god kon zijn. Alle overige ideeën over het bovennatuurlijke waren heidens. In 1859 kwam het boek The Origin of Species uit. Daarin werd de evolutietheorie verkondigd en die verklaarde ook de relatie tussen de godsdiensten: het christendom was het eindpunt van de religieuze evolutie van de mens. Hegel schreef het al: de universele geest slaapt in de Afrikaan, droomt in de Aziaat, maar is volledig ontwaakt in het Westen. Het boek dat hier voor me ligt geeft een fascinerende inkijk in wat er gebeurt als het ontwaakte Westen met de ontwaakte, de Boeddha, kennismaakt.
De verzamelaar
Het begon dus met het woord. Doordat in 1801 het boeddhisme een naam had gekregen, werd duidelijk gemaakt dat het niet zomaar een van de vele heidense praktijken was, maar een samenhangende leer. Max Müller schreef in 1862 dat het echte begin van de studie van het boeddhisme in 1824 plaatsvond, toen Brian Houghton Hodgson bekend maakte dat er oorspronkelijke teksten van de boeddhistische canon in kloosters in Nepal bewaard waren gebleven. Hodgson was resident minister van de Engelse kroon in Nepal, een baantje waar hij maar een paar uur per dag voor hoefde vrij te maken. De rest van zijn tijd besteedde hij aan het bestuderen van de natuur. Regelmatig voerde hij ook gesprekken met zijn vriend de Nepalese pandit (geleerde) Amṛtānanda, die steeds weer boeddhistische teksten voor hem meebracht. Hodgson kon het Sanskriet niet lezen en het boeide hem ook niet zo, maar hij wist wel dat hij er veel geleerden in Europa blij mee kon maken. Zo stuurde hij in totaal 423 boeddhistische teksten naar verschillende universiteiten en musea in Europa, waaronder 59 naar Eugène Burnouf (1801 – 1852) in Parijs. De laatste kon er wel mee overweg en zo kwam de bestudering van het boeddhisme op gang met de klassieker Introduction à l’histoire du Bouddhisme Indien (Inleiding tot de geschiedenis van het Indiase boeddhisme, 1844), acht jaren later verscheen zijn vertaling van de Lotus Soetra.
Romantiek
De 19e eeuw was een periode van veranderingen. Het was de eeuw van Schopenhauer, Hegel, Goethe, Nietzsche en Kierkegaard. Het was ook de eeuw van Darwin, Marx, de theosofie en het afkalven van de macht van het christendom. Wetenschap was tot die tijd voorbehouden aan de rijke burgerij, waarbij amateurs een belangrijke rol speelden. Toen die lazen over het boeddhisme verzonnen ze allerhande wilde theorieën en speculaties over de geschiedenis en de herkomst van het christendom. Sommigen zagen India of China als de bakermat van de mensheid, anderen Egypte. De theosofie ontwierp zelfs een heel stel verborgen werelden en een esoterische wetenschap.
Het boeddhisme werd door sommigen gezien als een vorm van religie die zuiverder was dan het christendom en die dichter bij de oorsprong stond. Tegelijkertijd ontstond de studie van boeddhistische teksten aan de universiteiten. De vage speculaties van de amateurs werden tegengesproken door tekstanalyses en de geleerden waren ervan overtuigd dat zij het echte boeddhisme kenden door de bestudering van de teksten. Het boeddhisme was immers een geloof. Je kunt een geloof bestuderen zonder het te geloven en gewoon ‘s zondags ter kerke gaan.
Het gevolg was dat het boeddhisme eigenlijk niet begrepen werd door hen die pretendeerden er alles van te weten. Ik heb de professoren nog gekend die nooit in India of China geweest waren, die nooit een seconde hadden gemediteerd, maar die de acht jhānas haarfijn konden uitleggen. Ze gingen ervan uit dat het boeddhisme niet iets is om te praktiseren maar iets om te geloven, net als het christendom. Antropologen bestudeerden daarnaast boeddhistische rituelen op dezelfde manier zoals een bioloog guppies bestudeert: alles werd verklaard, weinig begrepen. Er bestond grote verwarring over centrale begrippen van het boeddhisme zoals nirvāṇa en śūnyatā. De enige die hier wel iets van had begrepen was Arthur Schopenhauer, die geen Sanskriet kende. Hij had echter een filosofie ontwikkeld waarin niet de tekst, maar het menselijk bestaan centraal staat. Schopenhauer was echter geen wetenschapper, maar een filosoof en die werden in wetenschappelijke kringen weinig serieus genomen.
De Schets van het boeddhisme
Hodgson wilde toch wel eens weten wat dat boeddhisme, dat overal om hem heen werd gepraktiseerd, in grote lijnen inhield. Hij stelde daarom een lijst van 50 vragen op voor zijn vriend de pandit en vertaalde de antwoorden van de laatste in het Engels. De vragen en antwoorden, met hier en daar wat aanvullingen van Hodgson, vormen de inhoud van een artikel dat hij in 1830 in een tijdschrift publiceerde onder de titel Sketch of Buddhism, Derived from the Bauddha Scriptures of Nipál. Elf jaren later werd dit artikel nog eens samen met andere artikelen gepubliceerd onder de titel Illustrations of the Literature and Religion of the Buddhists.
De inhoud hiervan zal voor boeddhisten weinig herkenning opleveren. De vragen zijn om te beginnen op christelijke religieuze thema’s geënt, de pandit moet er wat verlegen mee zijn geweest. De antwoorden van de pandit werden natuurlijk binnen het religieuze kader van Hodgson uitgelegd en aangevuld. Bovendien was de pandit ook priester en het Nepalese boeddhisme heeft veel hindoeïstische elementen en goden opgenomen. Als gevolg hiervan is de tekst een mengsel van boeddhisme en hindoeïsme.
De lotus wordt een waterlelie
Hodgson had twee zussen die waren getrouwd binnen het Nederlandse geslacht Nahuys dat een kasteel bezat bij Breda. In 1853 was Hodgson voor een jaar in Engeland en bracht ook een bezoek aan zijn zussen. Bij hen liet hij een exemplaar achter van de Illustrations of the Literature and Religion of the Buddhists. Joost Hiddes Halbertsma, een in Deventer gevestigde Friese doopsgezinde dominee, was een goede bekende van Gerard Nahuys en kreeg zo het boek onder ogen. Hij was er zo van onder de indruk dat hij het te leen vroeg en zelf een boekje schreef waarin hij de tekst van Hodgson in eigen woorden navertelde. Dit publiceerde hij in 1842 in de Overijselse almanak voor oudheid en letteren, dat hij zelf redigeerde. Een jaar later liet hij 50 exemplaren van het boekje drukken onder de titel Het buddhisme en zijn stichter.
De verschijning van deze publicatie is daarmee de eerste over het boeddhisme die in het Nederlandse taalgebied is verschenen. Ter gelegenheid van de 175ste verjaardag van deze publicatie heeft Uitgeverij Asoka in samenwerking met enkele andere boeddhistische organisaties een facsimile heruitgave doen verschijnen, vergezeld van enkele bijdragen en een hertaling in hedendaags taalgebruik. In 2019 verscheen eerder een heruitgave onder de titel De predikant en de Boeddha met een voorwoord van Tjalling H.F. Halbertsma.
De titel van het boekje, Het pompeblêd en de lotus, verwijst naar de vele etymologische en historische speculaties die Halbertsma aan zijn tekst heeft toegevoegd. De ontdekking van de taalverwantschap van het Sanskriet en het Oud-Perzisch enerzijds en de Europese talen anderzijds, bracht een stroom van speculaties teweeg. Het gaf aanleiding tot speculaties over een oerbeschaving, die misschien wel door Adam en Eva was gesticht, die ten grondslag zou liggen aan alle andere beschavingen. Halbertsma zag de symboliek van de lotus in de boeddhistische teksten en bracht dit direct in verband met de waterlelie, in het Fries pompeblêd, dat in het wapen en de vlag van Friesland prominent voorkomt. Daarnaast zag hij in het boeddhisme een belangrijke voorloper van zijn ideaal van een anarchistische christelijke gemeenschap zoals de Waldenzen.
Evaluatie
Zoals gezegd is dit geen boek dat de lezer iets leert over het boeddhisme. Het leert wel iets over de geschiedenis van het boeddhisme in Nederland en Europa en nog meer over de ontdekking van het Oosten. Eeuwenlang was Azië praktisch onbereikbaar geweest doordat de reis naar het Oosten door de vijandige en moeilijk begaanbare gebieden van de islam voerde. In de negentiende eeuw lag de weg naar het Oosten eindelijk open en werd een nieuw opwindend deel van de wereld toegankelijk. Europa was trots op haar net ontwikkelde wetenschap en het Oosten herinnerde haar aan een primitief verleden dat men meende achter zich gelaten te hebben. Aan de andere kant beloofde het Oosten een sleutel te leveren tot wijsheid, iets dat tijdloos was en daardoor in Europa door de meesten vergeten.
Dit boek getuigt van de strijd tussen de wetenschap (die door Nietzsche ‘de wil tot weten’ werd genoemd) en de verbeelding. Deze strijd vond plaats in de geest van Halbertsma zelf en in zijn tekst. We vinden deze strijd ook in de inleidingen van boeddholoog Henk Blezer en van theoloog Marcel Poorthuis. Antropoloog Fred Gales blijft op een afstand in zijn heldere en goed leesbare historische overzicht.
Blezer betoogt dat modernistische interpretaties zoals die van Stephen Batchelor en Chögyam Trungpa in zekere zin te vergelijken zijn met die van Halbertsma, ze zijn ver afgedreven van de oorspronkelijke boodschap van de Boeddha. Daarmee zegt Blezer impliciet dat hij, als wetenschapper die boodschap wel kent. Hoe zou hij anders kunnen weten dat ze zijn afgedreven? Ook wetenschap brengt echter vooroordelen met zich mee, bijvoorbeeld dat het boeddhisme bestaat uit een tijdloos lijstje feiten, of regels die in boeken zijn vastgelegd. Het enige wat je op grond van de teksten kunt zeggen dat een mens alleen iets van het boeddhisme gaat begrijpen vanaf het moment dat hij of zij stroomintreder (sotapanna) wordt. Bovendien mag je van tekstuitleg een verantwoording verwachten van de manier waarop de tekst is benaderd. Bij Blezer is het echter niet duidelijk of hij als wetenschapper of als praktiserend boeddhist schrijft. Je kunt nu eenmaal niet beide tegelijk doen, want de kennis van de grammatica van het Sanskriet of het Tibetaans brengt het nirvāṇa niet dichterbij.
Poorthuis is hoogleraar interreligieuze dialoog. Hij trekt van leer tegen allerhande vrijzinnige protestantse bewegingen die in hun verbeelding het boeddhisme een ruime plaats toekenden. Hij vindt dat ze op onwetendheid en onzuivere motieven berusten. Dit bewijst dat volgens hem een hoogleraar interreligieuze dialoog zich ertoe moet beperken erover te schrijven zonder de dialoog zelf te praktiseren. Poorthuis verkettert en toont geen greintje begrip voor de tijdgeest en de hoop die in de verbeelding van de teksten worden verwoord. Hij vergeet dat niet alleen de interreligieuze dialoog, maar ook goed wetenschappelijk onderzoek begint met luisteren en begrip opbrengen, zonder naar het verleden te kijken door de bril van het heden. Misschien is dit wel een gevolg van een onwetenschappelijke katholieke opvatting over religieuze stromingen. In kringen van de interreligieuze dialoog voerden in Nederland steevast de vrijzinnige protestanten en de Soefi’s de boventoon.
Gelukkig nemen de bijdragen van Blezer en Poorthuis nog geen 20 bladzijden in beslag en is de rest van het mooi vormgegeven boek leerzaam en interessant.
J.H. Halbertsma: Het pompeblêd en de lotus. Met bijdragen van Henk Blezer, Marcel Poorthuis en Fred Gales. Asoka 2020, paperback, 256 bladzijden
Ik heb veel gehad aan het uitstekende artikel van Donald S. Lopez Jr. The ambivalent exegete uit Origins of Himalayan Studies. David M. Waterhuse (Ed.) Routledge Curzon, Oxon 2004
J.H. Halbertsma – Het buddhisme en zijn stichter (1843)
ISBN 9789056704025
uitvoering: paperback, geïllustreerd
aantal pagina’s: 240
druk: 1
verschijningsdatum: 25 okt 2020
prijs: € 24,95
Uitgever: Asoka
Dit is de eerste uitgave in de reeks ‘De geschiedenis van het boeddhisme in Nederland’ en komt tot stand in samenwerking met het Nederlands Boeddhistisch Archief (NBA).