Kaas is in Japan een echt luxeartikel. Omdat er in Japan maar weinig koeien rondlopen, moeten zuivelproducten als melk en kaas geïmporteerd worden. Kaas is dan ook niet iets dat van oudsher in Japan bekend was; en er is dan ook geen ‘echt’ Japans woord voor. Het is door de Amerikanen – hamburgers – dat de Japanners meer kaas zijn gaan eten. Vandaar chīzu –’cheese‘.
Verder kunnen maar weinig Japanners ‘die beschimmelde melk’ waar wij hier zo lyrisch over doen waarderen. ‘Zoals de dominee een feilloze neus heeft voor zonde, zo ruikt de Japanner kaas op kilometers afstand en mijdt het onschuldige zuivelproduct – en de eters daarvan. Ons dus. Kaas stinkt, kaaseters stinken ook.’ Dat schreef Jeroen Thijssen in Trouw.
Maar langzamerhand begint het wel steeds hipper te worden. Langzaam maar zeker krijgt het wat meer status om kaas te eten. Maar daarvan wordt het natuurlijk niet goedkoper. Ik weet nog goed dat ik ze voor het eerst in het koelvak van onze ‘huis’-supermarkt Hallows zag liggen. Een schap vol miniverpakkingen Brie, Camembert, Emmentaler, Reblochon, Roquefort… ja, en zelfs echte ‘Gouda’. Maar duur! Een Japans stukje Brie was bijna net zo groot als wat wij hier op één toastje leggen, maar zo’n ielig brokje kostte al gauw 500 yen – een euro of vijf. Het was voor ons ‘arme’ monniken daarom niet weggelegd.
Toch was er in Sogenji volop kaas. Eens in de zoveel tijd werd er een aantal enorme blokken Duitse fabriekskaas afgeleverd. Blokken van minstens tien kilo per stuk, vacuüm verpakt in doorzichtig plastic. Die kocht de Roshi voor ons en dat hadden we te danken aan zijn moeder.Toen de Roshi begin jaren zestig zelf unsui (‘monnik in opleiding’) was, kregen de monniken eigenlijk helemaal geen zuivel te eten. Het was er gewoon niet en zoiets zelf kopen was – zeker in die tijd – voor monniken ondenkbaar. Maar als gevolg daarvan leden veel monniken, en ook de Roshi, aan kalkgebrek. En dat was vooral goed te zien aan de slechte staat waarin hun nagels en gebit verkeerden. Dat moet echt vreselijk geweest zijn. De moeder van de Roshi kon dat uiteindelijk niet langer aanzien en besloot toen om daar dan voortaan zelf voor te gaan zorgen. Dankzij haar kregen vanaf toen de unsui van Shofukuji voortaan iedere maand kaas of yoghurt. En dat heeft ze tot aan haar dood volgehouden.
De Roshi houdt ter ere van haar die traditie nog altijd in stand. Bij iedere maaltijd in Sogenji stond er daarom altijd ‘verplicht’ kaas – en ook yoghurt – op het menu. En wij aten het alsof we nog nooit een stukje kaas geproefd hadden. Soms boften we helemaal. Een paar keer per jaar stuurde ook de zus van Domyo – een Fransman die al dik tien jaar in Sogenji was – ons kaas op. Hoe dat ooit door de strenge Japanse douane kwam is nog altijd een raadsel, maar dit was échte kaas, uit Frankrijk. En dan niet één of twee lullige rondjes Camembert, nee, vier of vijf enorme stukken, het beste van het beste! Op een van de dagen dat er weer zo’n pakketje Franse kaas bezorgd was, stonden Kosho en ik samen als tenzo in de keuken. Kosho had speciaal voor de gelegenheid een paar heerlijke bruine volkorenbroden gebakken – nog zo’n zeldzaamheid in Japan – en ik had de eer om de kazen te snijden en mooi op bordjes neer te leggen.
Nou was één ervan zo’n echte Franse schimmelkaas. Een enorme stinkkaas dus. Nou ben ik daar gek op, maar deze was zelfs voor mij bijna – let op: bijna – te veel. Zo’n kaas dat als je erin bijt, je eerste neiging is om hem meteen weer uit te spugen. En die pas dan zijn volle smaak prijsgeeft. Wat een genot! ‘I don’t think that everyone will appreciate this one,’ zei Kosho, nadat hij een stukje geproefd had. ‘We better warn them…‘ Hij pakte een papiertje, schreef daarop ‘Caution: very strong!‘ en legde dat bij de kaas op het bordje. En inderdaad, toen uiteindelijk de bordjes de tafel overgingen, waren de andere kazen toch duidelijk favoriet. Voor mij overigens de reden om eerst zoveel mogelijk van de andere kazen te eten, want van de stinkkaas zou toch wel genoeg overblijven. Very monk-unlike behavior, ik geef het meteen toe. Maar ja, het ging hier wel om echte Franse kaas, vergeet dat niet…
Later, toen we met zijn allen aan het afwassen waren, sloeg Jikō me ineens hard op m’n rug. ‘Even testen hoe sterk je bent,’ zei ze. Met zo’n bepaalde blik in haar ogen. Ik keek even op, maar reageerde verder niet. Ik dacht dat ze er even langs moest om iets te pakken of om iets weg te zetten of zo. Maar even later deed ze precies hetzelfde: eerst een stevige klop op mijn rug en toen een ‘Good, you’re still going strong…‘ Weer die spottende blik.
En toen ook anderen me wel héél vriendelijk toelachten als ze voorbij liepen, toen begon ik toch onraad te ruiken. En inderdaad: Jikō had iets met plakband op mijn rug geplakt. Een papiertje… nee… het papiertje. Waarop stond: ‘Caution: very strong‘.
In 2012 en 2013 plaatste het Boeddhistisch Dagblad elke veertien dagen het relaas over de belevenissen in een Japans klooster van Bertjan Oosterbeek. Hij bracht daar een jaar door. Wij plaatsen nu opnieuw de hele lezenswaardige serie, echter in een hogere frequentie.
De verhalen ‘Sogenji desu – verhalen uit een Japans zenklooster’ zijn gebundeld en verkrijgbaar als boek en e-book.
Bertjan Oosterbeek schrijft nog meer verhalen, ook over zen. En die zijn te lezen op zijn website www.bertjanoosterbeek.wordpress.com?
(c) 2013 Bertjan Oosterbeek