Komende zondag is het Pinksteren. Het woord is afgeleid van het Griekse woord pentakosta, dat vijftigste betekent. Pinksteren valt op de vijftigste dag na Pasen. Het is het feest van het Licht van de Heilige Geest dat neerdaalde over Maria en de apostelen. Op de Pinkster icoon zijn vurige tongen boven de hoofden afgebeeld als teken van de Heilige Geest. Na zijn Hemelvaart waren de leerlingen van Jezus in grote verwarring achtergebleven, ze wisten niet wat te doen. Toen gebeurde er plotseling een wonder. In Handelingen der Apostelen beschrijft de evangelist Lucas hoe de apostelen in Jeruzalem ’s-morgens bijeen kwamen. “Toen de dag van Pinksteren aanbrak, waren zij op één plaats bijeen. Uit de hemel kwam er plotseling een geraas alsof een hevige wind opstak, het vulde heel het huis waar zij waren. Er verschenen vurige tongen, die zich verspreidden en neerzetten op ieders hoofd. Allen raakten vol van de heilige Geest. Ze begonnen te spreken in vreemde talen, zoals de Geest hun ingaf” (Handelingen 2, 1-4). Vanaf nu gaan ze onverschrokken hun weg. De kracht van het Licht en Vuur die over hen neerdaalde, maakte hen tot nieuwe mensen. In alle windrichtingen zwermden ze uit om de boodschap te verkondigen. In boeddhistische begrippen kunnen we zeggen dat de apostelen werden bevangen door bodhichitta. Bodhi staat voor ontwaken of verlichting en chitta betekent geest. Bodhichitta betekent letterlijk verlichtingsgeest. De verlichtingsgeest van de apostelen is wakker geworden, ontwaakt.
Bodhichitta is voor degenen die de stroom zijn ingegaan, de intrinsieke motivatie om het spirituele pad te willen gaan. We gaan dit pad niet voor onszelf, maar voor de gehele werkelijkheid. Door dit pad te gaan, ontwikkelen we kwaliteiten die niet alleen onszelf ten goede komen, maar tegelijk ten goede komen aan alle levende wezens. Bodhichitta is verbonden met de gelofte van de bodhisattva: Hoe talloos de levende wezens ook zijn, ik beloof ze allen te bevrijden. We zijn erop gericht om het goede te doen en het kwade te laten. Dat beloven we als we toevlucht nemen. We streven ernaar om alle levende wezens te bevrijden uit het cyclische bestaan van samsāra, en niet alleen onszelf. Daardoor tillen we het streven naar verlichting boven ons persoonlijke eigenbelang uit, het gaat veel verder.
In de zentraditie wakkert bodhichitta de eigen kracht (jiriki)) aan. Door onze eigen inspanningen openen we ons in de meditatie. Door steeds weer de stilte in te gaan op het kussen, te luisteren naar wat gezegd wil worden, wat onze innerlijke stem of innerlijk geweten ons wil zeggen, openen we ons vanzelf voor de werking van ander kracht (tariki). Zazen, alleen maar zitten zonder iets, opgaan in het zitten, degene die zit verdwijnt. Alleen nog pure aandacht; de geest wordt één grote open ruimte, het is de zuivere toestand van de geest die zich aan niets hecht (2002, 43). Door een open en ontvankelijke houding, maken we de zijnsgrond van ons en daarmee het bestaan van alle levende wezens als het ware vruchtbaar voor de (in)werking van ander kracht.
In de meditatie maken we een ontwikkeling door. Bij iedereen werkt dit anders. De basis van het mediteren is dat in de stilte van het lichaam, de geest kan rusten, waarbij de ademhaling het lichaam met de geest verbindt. In de eerste jaren van de zentraining ligt de focus vooral op het trainen van de geest in één-puntige aandacht. De vorm van mediteren die we daarvoor gebruiken is shamatha. We doen dat bijvoorbeeld door het tellen van de ademhaling. Als we afgeleid worden door gedachten, merken we dat op en gaan we weer terug naar het tellen. Dat is de voorwaarde om tot ‘eenheid van de geest’ te kunnen komen, of anders gezegd om tot een eenheidservaring te kunnen geraken is het nodig om een wakkere en alerte geest te ontwikkelen. Als je de één-puntigheid onder de knie hebt, kun je dat gaan combineren met vipassanā meditatie: dat is opmerken wat zich in je geest aandient, dit benoemen en weer teruggaan naar de adem. Als onze geest voldoende geoefend is, gaan we over naar shikantaza, zazen, alleen maar zitten. Het is alleen maar zitten, we laten de geest rusten in de stilte van het zittende open en ontvangende lichaam. Als we worden afgeleid door gedachten, keren we naar onze ademhaling om in de eenheid van de geest te verwijlen. Meditatie, naar binnen gaan, is een hulpmiddel om bij de eenheid van de geest te geraken.
Elisabeth Dinnissen had beelden bij deze eenheid van geest. Ze noemde het een holletje diep onder de navel in het tantien. In de meditatie voelde ze dat deze plek als het ware steeds dieper uitholde. Iedereen maakt daar een eigen beeld van. Meister Eckhart noemde het een vonk, Jan van Ruusbroec de punt van de ziel, Teresa van Avila het kasteel met een vuur in het centrum. Het is stamelen, ieder heeft er een eigen beeld bij. Als ik pure stilte ben, is er pure openheid. We komen dan in een andere bewustzijnslaag, waardoor we dingen gevoeliger waarnemen en anders zien. Daarom moet een mens helemaal stil worden, want als ik pure stilte ben, ben ik pure openheid en ontvankelijkheid (2002, 46). Onze beoefening loopt een proces van rijping door en het werkt door in alles wat we doen en in wie we zijn. Het blijft een mysterie, want we weten niet hoe dit werkt, maar er is een kracht die in ons voortdurend doorwerkt. Door te zitten met en vanuit de eerste gelofte wordt die kracht onpeilbaar diep als de oceaan en doordringt het gehele universum (soetra van Kwan Yin). Dat gebeurt ook met Pinksteren, als het Vuur van de Heilige Geest neerdaalt over de apostelen én over ons.
Ander kracht is werkzaam in ons en werkt door in ons geloof en vertrouwen in de eerste gelofte van de boddhisattva. We hebben de neiging om het klein te maken op het kussen en alleen met onszelf te zitten en ons zitten te beperken tot de kleine wereld van het ik, maar het is allemaal veel groter. Het verwijst naar de drie pijlers van zen: groot vertrouwen, niet weten en discipline. Als we zitten met de geest van bodhichitta zitten we met het hele universum in één grote leegte, die tegelijk volheid is. Het gaat verder dan eigen kracht, want er komt een dimensie bij in het vertrouwen dat we verbonden zijn met alles wat leeft, dat alles er mag zijn (niet in de weerstand) ook de wanhoop en het verdriet, de teleurstellingen. In de taal van Etty Hillesum: “Alle landschappen zijn in me. Er is ook voor alles plaats. In mij is de aarde en in mij is ook de hemel” (2019: 36). Feitelijk verwoordt ze hier heel treffend alles te aanvaarden wat er op haar pad komt. In het vertrouwen dat het allemaal goedkomt. Het is ook onze eigen hartgeest die dit verlangt en tot uitdrukking wil brengen. Iets van dat grote mysterie komt tot uitdrukking in allerlei zenteksten: ‘Over vertrouwen in de geest’ [1] van de derde Patriarch Seng-ts’an, of de tekst ‘De identiteit van veelheid en eenheid’ [2] van Shih-t’ou Hsi-ch’ien of in ‘Ode aan Zazen’ [3]van Hakuin of ‘Lied van de oorspronkelijke geest’ van Bankei. Lees die teksten! De eerste drie staan op onze website.
Deze teksten wijzen naar de eenheid van de hartgeest. Ze wijzen naar loslaten, niet van het denken zelf, want het opkomen van gedachten is juist ‘de dynamische functie van onze ongeboren natuur’ (Bankei), maar als je er verhalen van maakt, dan raak je erin verstrikt. Neem enkel gedachten waar en keer dan terug naar de adem. ‘Hoe meer je vanuit het ongeborene leeft’, hoe meer je je laat leiden door wat de innerlijke hartgeest of intuïtie je wil zeggen. Hoe meer we ons leven leren waarderen zoals het komt en tegenslagen gebruiken als mogelijkheid tot groei en zelfverwerkelijking, hoe meer we worden wie we ten diepste zijn.
‘De weg is niet moeilijk voor wie geen voorkeur of afkeer kent’, houdt Seng-ts’an ons voor in de Hsin-hsin-ming! Door het lijden, de wanhoop, uitsluiting, verraad of verlies van geliefden, te plaatsen in het grotere perspectief van compassie en liefde, geeft dat een gevoel van onderlinge verbondenheid met alle mensen die lijden. Het vertrouwen in de werking van eigen en ander kracht groeit en we zijn dan steeds meer in staat om onze wanhoop en lijden neer te leggen bij iets dat groter is dan ik. Dan kunnen we onze vragen en wanhoop neerleggen bij Kwan Yin, de bodhisattva van het grote mededogen, Zij die luistert naar de noodkreten van de wereld en niet tot rust komt totdat iedereen is gehoord.
De paradox van onze spirituele weg is dat we opklimmen naar het goddelijke perspectief, of het perspectief van de eenheid van de geest, door af te dalen in onze eigen werkelijkheid, ons eigen moeras. Anders gezegd: door zelfonderzoek op het kussen opent zich de universele hartgeest. Er is zeker moed en vertrouwen nodig om je naakte menselijkheid te aanvaarden en door die wanhoop, twijfel, onzekerheid en pijn heen te gaan. We gaan allemaal onze eigen unieke weg en hebben tijd nodig en geduld: ontvangen, aanvaarden en transformeren. We kunnen onze innerlijke groei niet forceren. We gaan door een rijpingsproces en moeten geduld betrachten en doorgaan en vertrouwen, ook al is je leven een dorre woestijn. Want, zegt Rabbi Nachman van Bratislava (1772- 1810): “Zalig degene die het uitroepen in de dorre woestijn van hun eigen ziel, het is in hun hart waar de schoonste bloemen opbloeien.” Het uithouden in de woestijn, zei ook starets Silouan die in het begin van de twintigste eeuw op de Athos woonde: “Blijf in de hel en wanhoop niet”. Velen hebben hier op hun unieke manier op gewezen. Ook mijn eerste leermeester Nico Tydeman zei: “niet mijn wil”. Gebruik dit als een mantra! Mij heeft het in tijden van grote nood enorm geholpen.
Eigen en ander kracht werken samen niet alleen voor mij, maar voor de gehele werkelijkheid op de weg naar voltooiing. Alles is genade! De genade van het Pinksterfeest. Het ontluiken of versterken van de kracht van bodhichitta in ons.
Geef een reactie