Jaren geleden bracht ik een zenleraar in contact met een professor christelijke mystiek, hier aan de universiteit in Antwerpen. Ik waagde mij bij de introductie als simpele zenleerling mee in het gesprek en opperde dat zenmeditatie voor mij in de eerste plaats een ervaring was. In de interactie die zich daarna ontspon, ontdekte ik dat het woord ervaring op twee heel verschillende manieren kan gehoord worden, en dat beide heren het woord anders gebruikten dan wat ik had willen zeggen.
Als ik langs het strand wandel ervaar ik het strand. En op een zonnige zomerdag ervaar ik het strand anders dan bij stormweer. Mijn ervaring gaat over het strand, de zee, het weer … Maar ik kan een paniekervaring hebben, of een extatische ervaring, of een veranderde bewustzijnstoestand onder invloed van een of andere scheikundige substantie. Dan gaat het over de ervaring op zich.
De zenleraar en de professor vonden elkaar in het laatste, in de bijzondere mystieke ervaring. Het grote verschil, waar ze elkaar niet in vonden, was dat voor de ene die ervaring grondeloos was en voor de andere goddelijk. Wat ik daarentegen bedoelde was dat je in meditatie ruimte maakt voor wat zich ook aandient, prettig of onprettig, rust of onrust, extase of verveling, hoop of wanhoop. Geen enkel gevoel is eigen aan meditatie. Het is al dat er laten zijn zonder een bijzondere “ervaring” na te streven.
Dus ook in zen zit niet iedereen op dezelfde lijn. Volgens Robert Sharf is de notie van bijzondere ervaringen pas begin vorige eeuw in zen ingevoerd door D.T. Suzuki, nadat hij ‘The Varieties of Religious Experience’ van William James gelezen had. Suzuki maakte de ervaring van satori tot het centrale element van Zen. Heel anders dan bij voorbeeld Shunryu Suzuki die helemaal niet repte over dit soort ervaringen.
Ook de ‘ervaring van grondeloosheid’ kun je op deze twee verschillende manieren begrijpen. Je kunt het opvatten als een bijzondere meditatieve ervaring. Of, heel gewoon, als de ervaring dat er in de werkelijkheid uiteindelijk geen vaste grond is.
Iemand kreeg ooit van zijn leraar de instructie om op alles wat in de meditatie opkwam te reageren met een houding van: ‘daar twijfel ik aan’. Na tien dagen intense meditatie sloeg de bliksem in en had hij een bijzonder intense ervaring. Zijn leraar erkende die ervaring als satori. Van die dag af was er tussen hem en de rest van de mensheid een onoverbrugbare kloof. De leraar stelde dat hij nu, door te leven in grondeloosheid, in staat was om de blinde vlekken die anderen nog hadden aan te duiden en om die ervaring ook bij anderen te bewerkstelligen.
Plotseling ontdekken dat er in de werkelijkheid uiteindelijk geen vaste grond is, kan intens zijn. Die intensiteit vervolgens verheffen tot een bijzondere meditatieve ervaring creëert een nieuwe, even illusoire grond. Nagarjuna waarschuwde er al voor: Grondeloosheid betekent dat je alle concepten loslaat. Maar voor wie zich vasthoudt aan het concept van grondeloosheid is er geen remedie meer. (MMK 13.8)
Waarom zou je zo nodig een ervaring van grondeloosheid willen hebben? De dag dat je van je dokter hoort dat je een ongeneeslijke vorm van kanker hebt, dan stort je wereld in. Dat is een ervaring van grondeloosheid. Of als je ontdekt dat je partner je al 25 jaar bedriegt, en dat iedereen dat al lang blijkt te weten, behalve jij. Ik heb heel mijn professionele carrière als psychiater gewerkt. Ik kan je duizend horrorverhalen vertellen, die je niet wil horen.
Het is het thema van Pema Chödröns boek: ‘When things fall apart’ (‘Als je wereld instort’). Alles wat vast lijkt te staan kan in een oogwenk als een zeepbel uiteenspatten. Wat maakt het zo moeilijk om dit te onder ogen te zien? Het simpele antwoord is: angst. Het is alles wat we niet willen.
Ik heb me lang afgevraagd waarom mensen zich dan onvermijdelijk de vraag stellen: waarom ik? Waarom moet mij dit overkomen? Het is een vraag waar je nooit een antwoord op krijgt. En toch ontsnappen we er niet aan. Het is eigenlijk geen vraag, het is een stelling. Het is de ultieme poging om de grondeloosheid alsnog af te wijzen. Er moet toch iets onder zitten.
Maar waarom wachten tot je wereld instort? Het is toch niet zo moeilijk om te begrijpen dat de wereld zoals we hem zien, niet de wereld is zoals hij is, maar zoals we hem proberen in stand te houden. Het is toch niet zo moeilijk om te begrijpen dat dat in ieder ogenblik kan instorten.
Waarom wachten? Waarom niet vanuit die eenvoudige observatie vertrekken en momenten creëren waarin we even niet alles overeind moeten houden? Momenten waarin de werkelijkheid zich mag tonen in haar vergankelijkheid en onstandvastigheid. Momenten waar we even niet moeten bezig zijn met overleven. Dat is wat ik bedoel met de ervaring van meditatie.
In deze ervaring ontdekken we, beetje bij beetje, hoe de angst voor de afgrond langzaam plaats maakt voor een even grondeloos vertrouwen. Zo vaak heb ik mensen horen zeggen op een moment dat er iets heel ergs gebeurde: ‘Ik ben zo dankbaar dat ik mijn meditatiepraktijk heb. Ik zou niet weten hoe ik hier anders had moeten mee omgaan.’ En niet dat het dan niet erg meer is. Juist omdat het erg is, is het goed om stil te worden en open aanwezig te zijn.
En in die aanwezigheid ontdekken we een vanzelfsprekend mededogen, vanuit een diep besef dat we die grondeloosheid delen met alles wat leeft.