Sommige boeddhistische stromingen sturen aan op ervaringen als de grote dood, daikensho, satori, het wegvallen van het zelf, verlichting … Volgens Scharff is dit een heel recente westerse evolutie geïnspireerd door het werk van William James over de religieuze ervaring en vinden we daar in oude boeddhistische teksten weinig of niets over terug. Anderen daarentegen zien het wegvallen van het zelf als de bestaansreden van het boeddhisme.
Wat zegt de Boeddha in de Palicanon over het wegvallen van het zelf? Een van de meest geciteerde teksten is zijn (heel kort) onderhoud met Vacchagotta. Deze stelt hem op de man af de vraag of er een zelf is. De Boeddha antwoordt niet. Ananda is verbaasd dat de Boeddha Vacchagotta niet onderricht over anatta (niet-zelf). De reactie van de Boeddha is verhelderend. De vraag met ja of nee beantwoorden zou de indruk wekken dat het een opinie, een filosofische stelling is. Daarenboven zou een ja in strijd zijn met het ontstaan van inzicht in niet-zelf, terwijl een nee Vacchagotta alleen maar in de war zou gebracht hebben.
Anatta is dus geen filosofisch begrip maar, veel banaler, een van de kenmerken van de werkelijkheid (naast lijden en vergankelijkheid). Niets heeft een vaste essentie, ook wijzelf niet. We hebben wel de neiging aan alle fenomenen een vaste essentie toe te schrijven. Blijkbaar is het moeilijk functioneren zonder te doen alsof. Dat is geen probleem zolang we beseffen dat wij het zijn die aan de verschijnselen die illusoire essentie toeschrijven. Pas als we dat uit het oog verliezen en de dingen als echt en vast gaan zien, als we de verschijnselen reïficeren, wordt het een grote bron van lijden.
Het ‘wegvallen van het zelf’ is in dit licht een merkwaardige zinsnede. Hoe kan iets wegvallen dat er nooit was? Maar misschien kan het, anders dan voor Vacchagotta, als retoriek, als upaya, voor anderen wel heilzaam zijn. Maar zodra we stellen dat het geen retoriek is maar een feit doen we uitgerekend datgene waar de Boeddha voor waarschuwde. Zo reïficeren we anatta. We voegen als het ware een zelf toe aan niet-zelf.
Toch is in deze stromingen de ervaring van de grote dood, daikensho, satori, het wegvallen van het zelf, de basis en legitimering van de leerling-leraarrelatie. De leraar heeft de ervaring van het wegvallen van het zelf, de leerling ambieert ze.
Op het internet circuleert een filmpje waarin Genpo Roshi en Andrew Cohen over deze materie van gedachte wisselen. Ik viseer geen van beide persoonlijk. Van een van hen heb ik ooit veel geleerd en daar kan ik alleen maar dankbaar voor zijn. Maar door zich op deze manier publiek te uiten openen ze een discussie die doorgaans besloten blijft in de privacy van de dokusankamer.
Beiden zijn het er roerend over eens dat verlichting in een hiërarchische relatie doorgegeven wordt en dat gelijkwaardigheid en vriendschapsrelaties tussen leraar en leerling dat proces alleen maar in de weg staan. De leerling moet zelf-loos worden en zich onder de leraar stellen om de dharma te laten stromen. De persoon van de leerling is niet belangrijk. De leerling is voor de leraar alleen maar belangrijk als ‘vessel of the dharma’.
Als ik de discussie volg is er niets in mij dat mij het gevoel geeft dat zij iets bereikt hebben wat ik zelf ook zou willen bereiken. Natuurlijk, zo is het argument, is juist dat het bewijs van mijn niet verlicht zijn. Mijn blinde vlekken verhinderen mij de diepere waarheid ervan te zien. Het is de arrogantie van mijn ego die mij verblindt.
Daar is niets tegen in te brengen. Iedereen heeft zijn blinde vlekken. Ik kan per definitie niet weten of er een ervaring is die ik nog niet gehad heb. Het is de goeie oude Freudiaanse catch–22. Wat kan ik doen? Iedere kritische zin opgeven en mij blind aan de voeten van de leraar werpen? Of afdruipen als mislukkeling die de moed niet heeft om de laatste stap te zetten?
Er rest mij niets anders dan mijn eigen integriteit. Misschien is er iets wat zij hebben wat ik nog niet heb, maar als ik naar hen kijk stel ik mij de vraag: ‘Wil ik zo worden, wil ik zelf op deze manier met mensen omgaan?’ En dan roept alles in mij: ‘Zo wil ik nooit zijn. Als dat verlichting is, laat mij dan voor altijd een onverlichte dwaas blijven.’
Maar, of je het wil of niet, meditatie kan tot intense ervaringen leiden. Van bij mijn eerste mindfulnessgroepen was ik verbaasd over wat mensen mij kwamen vertellen. Vroeger dacht ik dat je dat enkel kon hebben bij lange en intensieve retraites. Meestal leiden deze ervaringen tot een gevoel van dankbaarheid en verbinding. Soms ontstaat er een enorm verlangen om het opnieuw te ervaren, te vergelijken met wat christelijke mystici de donkere nacht van de mystiek noemden. Dan is de boodschap belangrijk dat ieder gevoel, van de diepste wanhoop tot de hoogste extase, er evengoed bijhoort.
Om de zoveel tijd word ik aangesproken door iemand die binnen een boeddhistische context naar aanleiding van een bijzondere ervaring helemaal van slag geraakt is. Soms gaat dat over iemand die tegen het advies van een leraar veel te intens is gaan oefenen. Maar soms ook gaat het om iemand bij wie de ervaring door een erkende leraar ‘geverifieerd’ is als een authentieke satori. De bedenking van de Boeddha dat een antwoord op de vraag, Vacchagotta in de war zou kunnen gebracht hebben is blijkbaar niet geheel ongegrond.
Het ergst vind ik wanneer iemand, vaak ondersteund door een ‘verificatie’, van een intensieve retraite terugkomt met het gevoel iets meegemaakt te hebben wat hem boven het gewone verheft. De video met Genpo Roshi en Andrew Cohen illustreert dit. Eigenlijk zeggen ze onomwonden dat ze niet echt in de leerling geïnteresseerd zijn en dat ze zonder meer bereid zijn hem te gebruiken. Toegegeven, het is een gebruiken voor een hoger doel, als ‘vessel for the dharma’. Maar legitimeert het doel de middelen? Is het niet net daar waar religie griezelig wordt, daar waar het hogere meent de menselijke ethiek te mogen overstijgen. Je hoeft niet veel verder te zoeken op het net om te weten te komen hoe griezelig het daadwerkelijk kan worden.
Daarom is, waar mensen mij aanspreken over ervaringen, de belangrijkste vraag geworden: ‘Verbindt deze ervaring jou met de mensen om je heen, of creëert ze een kloof die jou van de anderen afscheidt?’ En dan komt onwillekeurig het vers uit de Avatamsaka bij mij op: ‘Zonder dit “grote hart” van liefde en mededogen is de meditatie, hoe verheven die in andere opzichten ook mag zijn, van geen enkele waarde.’
Mieke zegt
Ervaringen die wezenlijk zijn zijn onuitsprekelijk. Die kunnen niet begrepen worden. Vandaar dat Boeddha en ook Jezus er regelmatig het zwijgen toe deden als hun een vraag werd gesteld met een ‘wat is’ karakter.