Op onze open dag van het zencentrum in Bemmel kwam tot mijn grote vreugde een Japanse vriend ons bezoeken. Maar zijn komst was iets minder vrolijk dan normaal, hij vroeg mij of ik bereid was de Soshiki-ceremonie (overlijdensceremonie) voor zijn moeder te doen als die overleden was. Het ging niet zo goed met haar en met mijn vriend ging het ook niet zo goed. Het is niet zo vreemd dat hij met dat verzoek bij mij kwam. Ik ben niet meer dan een simpele monnik en dan ook nog een gajin (buitenlander), maar waar moet hij dan heen in Nederland?. Maar ook in Japan zou hij dit verzoek aan mij gedaan hebben. Ooit heeft hij mij het verhaal verteld van de priester in zijn dorp, toen hij nog in Japan woonde.
In zijn dorp had een nieuwe priester zijn intrek in de dorpstempel genomen Hij dronk, was lui en deed de sutra’s in sneltreinvaart om maar snel klaar te zijn. Kortom hij gooide er met de pet naar. Het dorp deed zijn beklag bij het Soto-zen hoofdkwartier en het bericht dat terug kwam luidde: ‘ze hadden er kennis van genomen’. Na herhaaldelijk aandringen kwam het antwoord dat de priester nog niet crimineel genoeg was om hem uit zijn functie te zetten. Het hoofdkwartier meldde dat deze priester een goed instrument voor hen was voor de beoefening van ‘karuna’ (mededogen). Hoe slecht ik de ceremonie ook zal uitvoeren, ze zal altijd vol mededogen zijn.
Toen ik indertijd naar een Japans klooster vertrok had ik geen idee waar ik terecht zou komen, laat staan dat ik wist wat het kloosterleven inhield. Zonder dat ik het inhoudelijk wist was ik aan een opleiding begonnen. Elke Japanner weet dat je voor twee zaken in een klooster kan verblijven. De eerste is de priesteropleiding, en de tweede is een tijdje in retraite gaan. Maar je kunt in Japan niet zo maar in retraite gaan, je moet toestemming van het bedrijf hebben waar je werkt. Bijna niemand vraagt dan ook of hij een paar weken op retraite mag. Als iemand gaat wordt hij meestal door het bedrijf gestuurd om dat hij slecht functioneert. Ook pubers die gezakt zijn voor hun examen worden soms voor een paar weken naar een klooster gestuurd. Veel monniken zijn de maatschappij ontvlucht om hun verplichtingen te ontlopen, ze zijn er niet uit religieuze overtuiging. Ook zijn er monniken die de monniksopleiding volgen om in de voetsporen van hun ouders te treden. Ze worden geacht om de familietempel in hun dorp te gaan leiden. Er zijn talloze redenen waarom iemand zijn hoofd kaal scheert.
En dan wandelt er zo’n Hollandse kaaskop het klooster binnen. Nu had ik het geluk dat er nog een paar buitenlanders in het klooster waren, dus de roshi (zenmeester) kende het klappen van de zweep. Het eerste wat hij vroeg is; “Wil je een kopje thee?”. En vervolgens keuvelden we zo goed als zijn Engels het toe liet, over Hollandse molens, tulpen en de lange relatie van Hollanders met Japan, tussen neus en lippen door vroeg hij wat voor werk ik deed en hoeveel broers en zusters ik had en of mijn ouders nog leefden. Wat ik niet in de gaten had is dat hij de motivatie aan het checken was.
Toen ik in Japan op het vliegveld arriveerde moest ik bij het inchecken ook mijn beroep op geven. Toen ik aangaf geen beroep te hebben riep de douaneambtenaar verbaast uit “How possible?”. Zonder beroep zijn kan niet in Japan. Dus toen ik de roshi vertelde dat ik geen werk had was voor hem duidelijk dat ik voor de monniksopleiding kwam (voor hem wel, voor mij niet). Mijn motivatie wees ook wel in die richting maar wist ik veel dat ik een monniksopleiding van drie jaar (duizend dagen) ging volgen. Er is mij in al die tijd ook nooit expliciet verteld dat ik een monniksopleiding deed. Na de mondelinge “check up” van de Roshi werd mijn doorzettingsvermogen getest. De roshi vroeg uiteindelijk wat ik kwam doen. Mijn antwoord was ‘I like to do zazen’. Nou dat kon, ik werd in de ‘gaitan’ (voorportaal van de meditatiehal) gezet. De monnik die mij bracht legde uit hoe ik moest mediteren en vertrok. Pas om negen uur, na de avondmeditatie, kwam hij naar mij toe om mij naar mijn slaapplaats te brengen. Ik had acht uur aan een stuk in de gaitan gezeten (incl. kinhin). Die test had ik dus ook doorstaan, maar dan wel zonder te weten dat het een test was.
Wat ik tot nu geschreven heb is een inleiding op een vraag die ik de roshi een jaar later stelde. Ik vroeg hem tijdens “kikan” (een soort aanmoedigingstoespraak die de kloosterbevolking moet inspireren): “Wat is de taak van een monnik?’. Zijn antwoord was kort; “He cares for the dead”. En dat is precies wat een monnik doet, ik heb meerdere begrafenissen meegemaakt, de hondo (Boeddhatempel) word dan bijna herbouwd, er word een compleet wit nieuw altaar geplaatst.
Voor de tempel staat het vol met bloemen en het hele gebeuren duurt drie dagen. Maar dat is niet het enige, op een keer zei Kodo-san de toenmalige hoofdmonnik; “You come with me, put Koromo on”. We gingen naar een huis in het dorp waar we met alle egards werden ontvangen. Kodo-san gaf mij een romaans sutraboek en maakte mij duidelijk dat we voor het huisaltaar moesten gaan zitten. Met een penseel maakte hij cirkels in de lucht en we deden wat sutra’s en brandden wat wierook. Op bepaalde tijden moet een monnik een ceremonie voor de voorouders bij mensen thuis doen. Een tempel heeft een grote relatie met het dorp, veel ‘Ihai-tabletten” (doden-bordjes) staan in de ‘Ihaido’ een speciale plek in de tempel, Er worden daar sutra’s voor de overledenen gedaan,
Bij de bordjes staan kommetjes die regelmatig van vers water worden voorzien. Dan is er nog een keer per jaar het obon- en Nieuwjaarsfestival waar de tempel een belangrijke rol in speelt. Het obon-festival is een Japanse boeddhistische feestelijk ritueel om de geesten van de voorouders te eren. Een keer per jaar worden de geesten van de voorouders uitgenodigd om terug te keren naar voorouderlijke familie plaatsen. Ze worden bij de begraafplaatsen van de tempel opgehaald en thuis onthaald waar een altaar met lekkere hapjes voor ze klaar staat. Na drie dagen worden ze met feestelijke lantaarns op bootjes, die hen de weg op de rivier naar het dodenrijk wijzen, weer uitgeleide gedaan. Negenenveertig dagen nadat iemand overleden is word er een ceremonie gedaan, op de sterfdag ook.
Kortom een monnik zorgt voor de doden.