“Denkt u dat de mensheid de klimaatcatastrofe zal kunnen stoppen?” “Ja hoor, want ik ben een optimist.” Iemand die zulke idiote antwoorden geeft op zulke serieuze vragen lijdt aan verstandsverbijstering. Zo iemand begrijpt het verschil tussen oorzaken en redenen niet en kan bovendien niet inzien dat er geen garanties bestaan, omdat de toekomst per definitie niet vastligt. Emil Cioran schreef boeken om mensen te helpen zichzelf van dit soort verstandsverbijstering te genezen. Hij is, waarschijnlijk vanwege deze eigenschap, een wat minder bekende filosoof en schrijver gebleven. Toch is het medicijn dat hij zijn lezers voorschotelt niet bitter. Zijn boeken zijn vol relativering, flitsende inzichten, ironie en humor.
Een veelbewogen leven
Emil Cioran werd geboren in 1911, in het huidige Roemenië. Zijn vader was priester. Van zijn 10e tot zijn 17e woonde hij in een pension om zijn middelbare school te kunnen volgen. Op de universiteit, waar hij filosofie studeerde, was hij bevriend met onder andere de antropoloog Mirceau Eliade en de schrijver Ean Lonesco. Hij schreef zijn boeken aanvankelijk in het Roemeens. In 1934 verscheen zijn eerste boek: “Op de toppen van de wanhoop” (vertaald als “On the heights of Despair”). Hij studeerde toen al een jaar in Berlijn en leed al drie jaar aan slapeloosheid.
In Roemenië voelde hij zich aangetrokken tot extreemrechtse nationalistische groeperingen en in Berlijn werd hij een enthousiast aanhanger van Hitler. Dit veranderde toen hij naar Parijs was verhuisd in 1937. Dit was, zoals hij later zei “het slimste wat hij ooit heeft gedaan”. Hij begon in het Frans te schrijven, ontmoette zijn echtgenote en mede slapeloze Simone Boué en ging in het Quartier Latin wonen. Simone werd lerares Engels aan een middelbare school en zorgde voor vaste inkomsten. Emil wijdde zich aan zijn levenstaak: een filosofie van de mislukking schrijven. Hij deed dit met verve, maar het duurde een tijd voordat zijn boeken begonnen te verkopen. In 1949 verscheen zijn eerste Franse publicatie “Précis de décomposition” (“Een relaas van het bederf”) bij Gallimard, er zouden nog acht boeken volgen. Hij overleed in 1995 aan Alzheimer. Simone zorgde nog voor de uitgave van zijn notities en zijn verzamelde werk. Zij verdronk in 1997 in de oceaan bij Dieppe, waar ze een buitenhuisje hadden.
Het laatste boek
Er is bij Uitgeverij Noordboek recent een Nederlandse vertaling uitgekomen van het laatste boek van Cioran: “Aveux et Anathèmes”. Zoals te verwachten is de Nederlandse titel “Bekentenissen & banvloeken”. Het boek kwam in Frankrijk in 1987 uit bij Gallimard en was Cioran’s laatste publicatie. Hij vond dat hij genoeg had geschreven en waarschijnlijk speelde zijn ziekte hem toen al parten. Het bestaat uit korte aforismen, die in zes hoofdstukken zijn verzameld. Uit de aforismen blijkt dat Cioran in de tachtiger jaren zich een tijd lang intensief voor het boeddhisme heeft geïnteresseerd. In zijn laatste aforismen geeft hij echter toe dat hij zich er weer voor eens van distantieert. Dit blijkt uit de nu volgende fragmenten.
Cioran en het boeddhisme
Ik kan het niet nalaten eerst een paar pareltjes weer te geven.
Kandinsky beweert dat veel de kleur van het leven is.
… Nu weten we waarom de kleur zo’n pijn aan de ogen doet. (bladzijde 23)
Het bedenken van nieuwe woorden is volgens madame de Staël een “overduidelijk teken van de steriliteit van de ideeën”. De opmerking lijkt tegenwoordig meer waard te zijn dan aan het begin van de vorige eeuw. … (bladzijde 23)
O, als de kinderen die ik nooit heb gewild eens wisten welk geluk ze aan mij te danken hebben! (bladzijde 25)
Het feit dat het leven geen zin heeft, is een reden om te leven; de enige overigens. (bladzijde 53)
Op bladzijde 29 wordt voor het eerst naar het boeddhisme verwezen: Bezoek aan een ziekenhuis – na 5 minuten word je boeddhist als je het al niet bent, en als je was opgehouden te zijn, word je het opnieuw.
Sarvam anityam = alles is vergankelijk (de Boeddha). Een spreuk die men op ieder moment van de dag zou moeten herhalen, op het – schitterende – gevaar af eraan te creperen. (bladzijde 37)
Cioran denkt op bladzijde 41 na over de leegte: Het bereidt een onbetwistbaar genoegen te weten dat alles wat we doen geen werkelijke grondslag heeft … Dat neemt niet weg dat wij in ons dagelijkse doen en laten een vergelijk met de Ledigheid treffen, dat wil zeggen dat we telkens weer en soms tegelijkertijd de wereld voor werkelijk en onwerkelijk houden…
Wanneer ik als boeddhist was geboren, zou ik het zijn gebleven; geboren als christen ben ik sinds mijn vroegste jeugd opgehouden dat te zijn… (bladzijde 44)
Dat alles een illusie is, blijkt voor Cioran troost te bieden: Het zekerste middel om niet op slag je verstand te verliezen: weer herinneren dat alles onwerkelijk is, en zal blijven… (bladzijde 58)
Het nirvana lijkt aantrekkelijk: Ik moet terugdenken aan C., voor wie koffie drinken de enige bestaansreden vormde. Toen ik hem op een dag vol vuur het boeddhisme aanprees, antwoordde hij: “prima, dat nirwana, maar niet zonder koffie”… (bladzijde 57)
In alledaagse zin betekent “kennen” ergens van terugkomen; in absolute zin betekent het overal van terugkomen. Verlichting gaat nog een stap verder: het is de zekerheid dat je er nooit meer in zult trappen, een laatste blik op de illusie. (bladzijde 65)
Aan grote zorgen ten prooi ging ik ‘s middags op bed liggen, de ideale positie om na te denken over het nirwana zonder restant, zonder het geringste spoor van een ik, dat obstakel voor verlossing, voor een toestand van gedachteloosheid… (bladzijde 70)
Bij het openslaan van een bloemlezing van religieuze teksten stuit ik direct op deze uitspraak van de Boeddha: “geen enkel voorwerp is het waard begeerd te worden”. – Ik heb het boek meteen weer dichtgeslagen, want wat zou je daarna nog moeten lezen? (bladzijde 71)
Wanneer men een glimp van de grote leegte heeft opgevangen en sunyata nu eens opzichtig, dan weer heimelijk heeft begeerd, kan men zich niet aan een armzalige, vleesgeworden, persoonlijke God toevertrouwen. … Want, zoals een mahayana-hymne luidt: “Als alle dingen leeg zijn, wie wordt dan bezongen en door wie?” (bladzijde 82)
Cioran citeert op bladzijde 89 een uitspraak van de Boeddha, maar begint bedenkingen te krijgen:
“Wat onbestendig is, is lijden; wat lijden is, is niet zelf. Wat niet zelf is, dat is niet van mij, ik ben dat niet dat is niet ik.” (Samyutta Nikaya)
Wat lijden is, is niet zelf. Het is moeilijk, het is onmogelijk om het met het boeddhisme eens te zijn op dit nochtans wezenlijke punt. Het lijden is voor ons datgene wat ons het meest eigen is, het meest zelf. Wat een vreemde religie! Ze ziet het lijden overal en verklaart het tegelijkertijd voor onwerkelijk.
En zo neemt hij op bladzijde 110 afstand van het boeddhisme: Telkens wanneer ik op een willekeurige boeddhistische leerstelling stuit, voel ik de behoefte om terug te keren naar die wijsheid die ik lange tijd getracht heb mijn eigen te maken en waarvan ik me, onverklaarbaar genoeg, ten dele heb afgekeerd…
Blijkbaar blijft hij wel mediteren, hij schrijft op bladzijde 113:
Men begrijpt onvergelijkbaar meer dingen wanneer men zich verveelt dan wanneer men werkt; de inspanning is de doodsvijand van de meditatie.
Meditatie is een waaktoestand die in stand gehouden wordt door een onbestemde onrust, die verwoesting en zegening in een is. (bladzijde 131)
Hij leest ook nog boeddhistische teksten, al noemt hij deze op bladzijde 121 per ongeluk hindoeïstisch:
Volgens Asanga en zijn school is de overwinning van het goede op het kwade slechts een zegen van de maya op de maya; evenzo is het beëindigen van de zielsverhuizing door verlichting alsof “een koning van de illusie zou overwinnen over een koning van de illusie” (Mahayanasutralamkara).
Deze hindoes zijn zo vermetel geweest om een hoge plaats aan de illusie toe te kennen …
En ten slotte schrijft hij op bladzijde 137:
De wereld begint en eindigt met ons. Alleen ons bewustzijn bestaat, het is alles, en dat alles verdwijnt daarmee. Bij de dood verlaten we niets. Waarom dan zoveel poeha rond een gebeurtenis die er geen is? ()
Conclusie
De vertaling van Peter Huijzer en Jan Sietsma is mooi en duidelijk. Het enige dat zou kunnen storen is dat de diakritische tekens van de Sanskrietwoorden zijn weggelaten. Ze staan er in het origineel wel, zij het in een ouderwetse weergave. Er is ter inleiding een nogal ronkende tekst van acht bladzijden toegevoegd van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk. Ik weet niet of Cioran hiermee gelukkig zou zijn geweest, hoewel hij wel sympathie had voor mislukkingen.
Het is een mooi boek om mee te nemen met vakantie. Gezeten tussen het roosterende lillende vlees, glimmend van het vet op een overvol subtropisch strand, is het verkoelend. ‘s Avonds als brave huisvaders met kromme harige benen in sokken met een krantje de barbecue aanwapperen, schept het afstand. Tussen de rookwolken veroorzaakt door het aanbranden van lillend vlees dat druipt van het vet, geeft het een teug zuurstof. In een kwetterende meute, hobbelend achter een opgewonden parapludrager, op zoek naar het geheim van het bestaan, geeft het antwoord op al je vragen. Volgens Cioran geeft het een enorme opluchting te weten dat het toch niks wordt, hoe hard je ook je best doet.