Ik doe de halsband af van Lara, streel haar zwarte, glanzende vacht en blijf staan om in alle rust naar het tafereel voor me te kijken: een leeg, heldergroen grasveld bezaaid met duizenden madeliefjes – daarachter (en daaronder, ruim negentig meter lager) de rustige golven van de blauw-groene zee, en daar weer boven: de eindeloosheid van een lichtblauwe wolkeloze hemel. Als ik een ander type man was, zou ik mijn armen kunnen heffen, bedenk ik, om daarna heel hard te roepen: ‘Vrijheid’!
Ik ga voor de caravan zitten en zie dat Meriam haar yoga mat en een meditatiekussentje uit de kofferbak van de auto haalt. ‘Ik ga even mediteren’. Ze rolt de mat uit, legt het kussentje in het midden, neemt plaats en stelt de wekker van haar telefoon in. ‘Ik doe met je mee’, zeg ik. Meriam schuift naar voren op de mat, ik gooi een tweede kussentje achter haar, en neem plaats. Ik zoek mijn evenwicht, voor een rustige, stabiele zit, en kijk voor me naar Meriam haar opgestoken haar, haar vertrouwde rug, en haar mooie kont op het kussentje. ‘Hoe lang gaan we zitten? ‘Ik heb de wekker ingesteld op dertig minuten’.
Ik glimlach vanwege die dertig minuten en sluit mijn ogen. Ik richt mijn aandacht op de adem die langs mijn neusvleugels strijkt, maar ook de omgeving vraagt om aandacht. Het is ongeveer twintig graden, en er strijkt een zeebries langs mijn gezicht. De golven rollen ruisend uit op het kiezelstrand beneden ons, meeuwen zweven door de lucht en roepen naar elkaar, en in een boom achter ons koeren twee duiven. Dat is wat anders dan de Spartaanse meditatie-retraite waar ik drie weken geleden van terugkwam. Zie ons zitten, achter elkaar, op de met schapenwol beklede mat, op het groene gras waar de madeliefjes als heldere witte sterretjes oplichten. Ik hou m’n grapje voor me: ‘We vormen een meditatietreintje. Tjoeke-tsjoeke-tsjoeke… We reizen door ‘Het land van de madeliefjes’. Misschien is Meriam net op weg naar een vredige verstilling?
Ik probeer me opnieuw te focussen op mijn adem maar de herinneringen aan mijn retraite komen om aandacht vragen. Tien dagen lang zat ik tien uur per dag op het meditatiekussen. Half vier ‘s ochtends ging de gong en begaven we ons in het donker naar de meditatiehal. We aten twee keer per dag. In de middag zaten we vier uur achter elkaar in de meditatiehal en verloor ik elk besef van tijd. Misschien was dat wel goed, want er bleef je niets anders over dan je maar over te geven aan de meditatie – of die nu nog twee uur duurde, een kwartier, of drie uur… Maakte het iets uit?
‘Hoe was het? Wat heeft het je gebracht’, vroegen vrienden en bekenden me, toen ik weer thuis was. Mijn antwoorden vulden elkaar aan. ‘Het was fijn, het bracht veel rust’. ‘De vijfde dag was ik het liefst opgestapt. Het was zwaar en ik voelde me wanhopig. Wat voor zin had het om mezelf zo af te beulen?’ ‘De zevende dag had ik het gevoel nog nooit zo’n helder zicht gehad te hebben op alles dat me in mijn leven pijn gedaan heeft. Maar ik keek er niet met woede naar, of met verdriet… Ik was zo gelijkmoedig geworden…’ ‘Op de achtste of negende dag had ik het gevoel verwond te zijn, en vermoeide het me naar zoveel brokstukken te kijken. Ik heb het gevoel dat straks zal moeten blijken wat de retraite me gebracht heeft…’
Ik blijf mijn ogen gesloten houden en geniet van de zoveel luchtiger meditatie in ‘Het land van de madeliefjes’. Dan voel ik opeens iets op mijn gevouwen onderbeen vallen. Ach, natuurlijk… Het is Lara, die een dennenappel op me gooit, om me uit te nodigen te spelen. Ik reageer niet… Even later voel ik haar snoet tegen mijn been. Lara pakt de dennenappel op en legt hem in mijn samengevoegde, tot kom gevouwen handen die in mijn schoot rusten. Ik blijf stil zitten… Lara kreunt zacht. Ik neem de dennenappel in mijn rechterhand, leg mijn halfopen handen omgekeerd op mijn knieën en omvat de vochtige dennenappel stevig. Het is een prettig gevoel de schubben van de dennenappel in mijn handpalm te voelen drukken. Lara kreunt opnieuw. Ik doe mijn ogen open en kijk naar Lara – totaal gefocust op de dennenappel, kop scheef, oren in de alert stand, haar ogen een en al vuur. Ik hef mijn rechterhand, hou hem naast mijn gezicht en als Lara me aankijkt schud ik zacht mijn hoofd. Lara begrijpt het, loopt om me heen en gaat berustend op haar zij liggen in het gras.
Als even later het wekkertje begint te zoemen staan we op. Meriam rolt de meditatiemat op en stopt hem terug in de kofferbak. Ik kijk naar de golven van de zee, beneden. De lucht boven zee is aan de horizon wat nevelig geworden, de overgang tussen de zee en de lucht is vervaagd en een klein wit vissersbootje lijkt door de hemel te glijden. Ik denk met een glimlach aan onze vredige meditatie, aan het grote verschil met mijn heftige retraite, en dan opeens schiet me een citaat te binnen van een vooraanstaand meditatie leraar. Een citaat dat ik een paar weken voor mijn retraite vol instemming naar een vriendin stuurde:
‘Er schuilt een eenzame vreemdeling in ieder van ons, onbekend met zichzelf, onbekend met de wereld. Vraag deze vreemdeling de weg, het antwoord zal steevast luiden: ik weet het niet. Vraag hem wat er ten diepste in hem omgaat en hij zal het antwoord schuldig blijven’.
Ik ben verbijsterd. Een eenzame vreemdeling – in mij? Er is geen enkele herkenning meer… Wat wonderlijk, dat ik dit citaat met zoveel instemming opstuurde. Er is geen vreemdeling in mij, echt niet. Of moet ik zeggen: niet meer? Is dit wat de retraite me gebracht heeft? Heeft de vreemdeling me verlaten en waren de brokstukken waar ik naar keek, misschien de resten van het plafond waar hij doorheen brak?
(Zou de vreemdeling nog terugkomen? Wie was de vreemdeling en waarom wist hij niets? Is hij helemaal niet weg maar heeft hij zich verstopt? Ontken ik hem? Is hij er nooit geweest, maar is hij slechts een bedenksel – evenals zijn vertrek? Maar ik stel mezelf deze vragen niet – nu pas, als ik schrijf komen ze in me op. Hoe zou ik deze vragen hebben kunnen stellen, daarboven op het klif, terwijl ik mijn vrijheid vierde op die prachtige zomerdag?!).
Lara gooit de dennenappel voor me neer met een kleine opwaartse beweging van haar kop. De meeuwen roepen en de duiven koeren, de golven rollen uit op de kiezelstenen en Meriam vraagt: ‘koffie?’ Ik steek mijn hand naar haar op en knik. Dan pak ik de dennenappel, omklem hem even stevig en gooi hem vervolgens zo ver mogelijk weg – Lara stuift er achteraan, als een zwart, glanzend explosief.
‘Eenzame vreemdeling, het ga je goed.’