Johannes Martens, Marten Johannes, Grietje Barelds, Johannes, Geertrui, Alie, Henk, Frans, Grietje, Franciscus Cornelis, Geertrui, Truus, Martha, Greta, Bart, Laurent, Evert, Janus, Marian, Govert, Wally, Toon, Corrie, Eugène, Anna, Paul, Jan, Teun, Teunis, Adriana, Piet, Cor, Wim, Pierre. Cor. Fokje, Tietje. Fietje. Dirk. Jacob, Jan, Theo. Alie, Toon. Miep, Gerard. Mia, Reina, Rink. Jannie. Mia.
Het zijn namen van overleden familieleden, vrienden en collega’s van Chef. Zomaar een greep in zijn geheugen. Er kunnen er nog wel honderden worden toegevoegd als Chef zijn geheugen uitwringt en zijn stamboom raadpleegt. De norm is dan wel dat hij deze mensen gekend moet hebben bij leven.
Chef denkt de laatste weken veel na over het fenomeen dood. Nee, hij schrijft nu niet dat hij nog vele jaren wil leven, al is dat wel het geval. Maar het is zo’n dooddoener. Chef denkt: als je lichaam sterft, ben je dan dood? Ja, je lijf wel, dat gaat de grond in of het vuur. Maar is Chef meer dan zijn lijf? Chef denkt van wel. Hij weet het eigenlijk wel zeker. Het zou toch verdomde lullig zijn als je lijf je ik is. Hoewel dat niet van zichzelf bestaat. Zijn er ook ikken zonder lijf? Heeft een brein, een geest, een lijf nodig? Chef is in een doolhof van het leven beland. Ook tijdens het leven kan je je de vraag stellen: wie denkt er eigenlijk als er merkwaardige zaken in je hoofd opkomen. Hoeveel personen zitten er in je hoofd? Zijn ze er tegelijk, of speelt het ik- dat niet bestaat, rollen?
Het is zware kost, dat beseft Chef wel. Een paar maanden geleden was zijn kleinzoon bij hem. Zijn oudste, zes jaar. Een denker. Opa en kleinzoon spraken over doodgaan- dat mag hij van zijn kleinzoon niet zeggen, overleden is beter (vindt zijn oma), maar taalkundig wel langer. Het doodgaan van opa, op langere termijn. Beiden bespraken of er wel iemand verdriet zou hebben als opa vertrok. Of er iemand zou huilen. Hij dacht van niet, zei opa. Hij houdt wel van drama in de familiekring. Zijn kleinzoon wilde opa troosten, dat rare idee uit de kop wegwerken. ‘Als jij bent overleden, opa, zullen mijn broertje en ik heel hard huilen.’ Hij keek er verheugd bij. Dat is hartstikke goed, zei Chef. Mag ik nu een blauw ijsje, vroeg het kleinkind. Chef dacht: Ik moet toch eens ophouden met in de derde persoon te praten als hij het over zichzelf heeft tegen zijn kleinzoon. Hij nam ook maar een ijsje.